zaterdag 13 april 2019


‘Ik nodig meer doortastende historici uit om antwoorden op deze vragen te formuleren’. Remco Ensel op Academia.edu

Vorige week plaatste Remco Ensel een ‘update’ online betreffende de kritiek op mijn boek die hij de afgelopen jaren samen met Evelien Gans uitte. Het lijkt een afsluiting van die kritiek te zijn, hetgeen misschien ook samenhangt met het feit dat Evelien Gans vorig jaar is overleden. Misschien een goede gelegenheid om terug te blikken op deze wonderlijke polemiek.

Wonderlijk, omdat Gans en Ensel mijn boek afwezen als een ‘onverantwoorde herschrijving van de geschiedenis van de Jodenvervolging’, maar nooit duidelijk maakten wat er aan die herschrijving van de geschiedenis niet klopt, laat staan waarom ze dat denken, laat stáán hoe het dan wel zit. En die duidelijkheid gaat, zo begrijp ik uit Ensels stuk, ook nooit meer komen. Da’s voor een polemiek wel vreemd.

Aan ruimtegebrek kan het niet hebben gelegen. Gans en Ensel hebben vijf stukken geheel aan mijn boek gewijd (chronologisch: een artikel in de Groene Amsterdammer, op de website van ditzelfde blad, in het Tijdschift voor Geschiedenis, plus een opiniestuk in NRC/Handelsblad en een Engelstalig stuk online), plus passages in nog eens drie andere artikelen (o.a. hier). Daarbij besprak Evelien Gans in haar afscheidscollege en in diverse interviews haar bezwaren tegen mijn boek.

Die bezwaren zijn geheel methodologisch van aard: Gans en Ensel maken bezwaar tegen mijn woordkeuze, definities, brongebruik, mijn gebrek aan ‘Joods perspectief’ en vermeende onbegrip van antisemitisme en van het verschil tussen slachtoffers en omstanders (‘nivellering’) en nog zo wat: bij herlezing van hun stukken tel ik niet minder dan twaalf verschillende methodologische bezwaren - ik zal er een apart stuk aan wijden.

Nu is methodologische kritiek op zichzelf natuurlijk legitiem, maar vooral interessant als opstap naar historische kritiek. Die vermeende methodologische misstappen worden pas relevant als ze tot onjuiste conclusies leiden. Bovendien: wie rondtoetert dat een collega een geheel verkeerd beeld van de geschiedenis schetst, zal uiteindelijk toch uit moeten leggen wat er niet klopt aan dat beeld. Maar dat hebben Gans en Ensel nooit gedaan.

In hun eerste stuk lijkt het er heel even op: ‘Om te beginnen wil Van der Boom iets laten zien dat allang vaststaat’, schrijven ze daar, ‘namelijk dat verreweg de meeste Nederlanders geen harde bewijzen hadden van een bij voorbaat vaststaande massale vernietiging.’ Het is enigszins omslachtig geformuleerd, maar ik neem aan dat ze bedoelen dat men niet wist dat de grote meerderheid van de gedeporteerde Joden onmiddellijk werd vermoord – dan zijn we het daarover dus eens. Maar verderop in hetzelfde stuk schrijven ze: 

Zijn betoog dat termen als 'vernietiging' en 'uitroeiing' destijds niet letterlijk maar vooral als metafoor begrepen werden, snijdt geen hout. Net als het begrip 'massamoord' (De Waarheid) of 'een zekere dood' (De Geus) en de talloze andere aanduidingen die ook in de dagboeken worden genoemd, verbloemen ze weinig.

Maar als die termen weinig verbloemen, dan was dus wél duidelijk dat de gedeporteerden onmiddellijk werden vermoord? Wat is het nu? Dat vroeg ik ze in 2013 al, maar een antwoord hebben ze nimmer verschaft.

Ook hun antwoord op de vraag of eventuele onwetendheid er toe deed, blijft duister. ‘Kennis van de gaskamers voor de vraag waarom niet meer niet-Joodse Nederlanders  hun Joodse medeburgers te hulp zijn gekomen, is nauwelijks relevant’, schreven ze in hun opiniestuk. Dat zou een krachtig begin van een interessant betoog kunnen zijn, maar helaas blijft het bij deze mededeling. 

En ook Gans’ en Ensels antwoord op de derde hoofdvraag van het boek – in hoeverre omstanders onverschillig stonden tegenover de vervolging – bleef lange tijd onduidelijk. Ze benadrukten steeds opnieuw het belang van antisemitisme, maar spraken mijn conclusie dat ondanks dat antisemitisme de grote meerderheid van de omstanders de vervolging verafschuwde, niet tegen. In een enkele maanden geleden gepubliceerd artikel (in de bundel Probing the Limits of Categorization. The Bystander in Holocaust History) schrijven Gans en Ensel echter dat niet-Joden zich tijdens de bezetting van Joden afkeerden. Hoe dat te rijmen is met mijn tegenovergestelde bevindingen blijft duister; die noemen ze niet eens.

Kortom, voor de historisch geïnteresseerden leverde dit debat verbazend weinig op. Vandaar dat ik Gans en Ensel in maart 2014 per mail vroeg om hun standpunt te verduidelijken. Ik legde hen in kort bestek de vragen, antwoorden en onderbouwing van mijn boek voor, vroeg hen uit te leggen waar we het oneens zijn en bood aan hun antwoord onverkort hier te publiceren:

1. Zijn jullie het me eens dat de omstanders niet onverschillig stonden tegenover de Jodenvervolging? Zo niet, hoe rijmen we dat dan met de bronnen, die vrijwel zonder uitzondering spreken van algemene afkeer en verontwaardiging?

2. Zijn jullie het met me eens dat men destijds niet wist dat gedeporteerde Joden bij aankomst werden gedood? Zo niet, hoe verklaren we dan dat geen van de door mij bestudeerde dagboekschrijvers van die kennis blijk geeft? Of kennen jullie dagboekschrijvers die dat wel doen?

3. Zijn jullie het met me eens dat, als gevolg van deze onwetendheid, veel Joden de risico's van onderduiken versus gaan verkeerd inschatten? En dat dit van belang is om hun gedrag te verklaren? 

4. En zijn jullie het met me eens dat, als Joden niet wisten of onderduiken verstandig was, niet-Joden dat waarschijnlijk evenmin wisten? En dat dit ook hun gedrag moet hebben beïnvloed?

Zij deelden mij mede deze vragen niet te willen beantwoorden.

In zijn update van begin deze maand komt Remco Ensel op die weigering terug: ‘Bij latere gelegenheden’, schrijft hij, ‘is Van der Boom de antwoorden op een aantal vragen cruciaal gaan achten.’ Nou, Remco, dit zijn gewoon de vragen die het boek stelt, dus die waren altijd al cruciaal. ‘Wij zouden geen echte of goede wetenschappers zijn’, vervolgt hij, ‘omdat we niet ingingen op deze vragen.’ Inderdaad.

En dan legt hij uit waarom ze niet antwoordden: ten eerste ‘waren wij al eens ongevraagd in de blog opgenomen’ – geen idee waar hij op doelt – en ten tweede sprak ik hen aan ‘op een wijze waarvan wij oprecht schrokken’ – wat nogal meevalt, en wel erg gevoelig is voor mensen die zelf met gestrekt been de polemiek in gingen. Bovendien: antwoord op die vragen is toch geen gunst aan mij? Dan beantwoord je ze toch op een andere plaats? De taak van de historicus is toch om na te denken over het verleden?

Nou, misschien niet voor iedere historicus. ‘Ten derde’, schrijft Ensel namelijk, ‘waren de vragen weinig interessant’. Da’s opmerkelijk. Dus de vraag wat men wist van de Holocaust, of de vraag wat niet-Joden van die vervolging vonden, is niet interessant? Gans en Ensel hebben dus tijd gestoken in het bestrijden van een boek dat draait om een viertal weinig interessante vragen? Goh.

Hoe dan ook: de collega die mij jarenlang heeft afgeschilderd als incompetent en bevooroordeeld ziet er dus definitief van af om uit te leggen waarover we het nu precies oneens zijn en waarom: ‘Ik nodig meer doortastende historici uit om antwoorden op deze vragen te formuleren’, aldus Ensel. Indrukwekkend.

Geen opmerkingen: