Historicus Joris
Verheyen schreef begin april op zijn blog over mijn boek, dat hem achterlaat met
‘een dubbel gevoel’, om niet te zeggen ‘grote twijfels… over de getrokken
conclusies, de gevolgde methode en het bronnengebruik’. In helder proza
zet hij uiteen dat ik een oude mythe vervang door een nieuwe, ‘die al even
moralistisch is’. Hoe komt hij daarbij?
Zijn eerste bezwaar geldt de volgende passage uit het boek, die gaat over de mentale kloof tussen onszelf en de mensen die ik beschrijf: ‘Auschwitz ligt als een ravijn tussen ons in, en om hen te begrijpen moeten we terug over die kloof – terug naar een onschuldiger wereld.’ Hoezo onschuldiger wereld, zegt Verheyen: was er toen niet ook al antisemitisme? Natuurlijk, maar het besef dat zoiets als Auschwitz mogelijk was ontbrak, en dat maakt die wereld toch echt onschuldiger. Interessant genoeg viel Evelien Gans in een van haar stukken ook al over deze frase.
Zijn eerste bezwaar geldt de volgende passage uit het boek, die gaat over de mentale kloof tussen onszelf en de mensen die ik beschrijf: ‘Auschwitz ligt als een ravijn tussen ons in, en om hen te begrijpen moeten we terug over die kloof – terug naar een onschuldiger wereld.’ Hoezo onschuldiger wereld, zegt Verheyen: was er toen niet ook al antisemitisme? Natuurlijk, maar het besef dat zoiets als Auschwitz mogelijk was ontbrak, en dat maakt die wereld toch echt onschuldiger. Interessant genoeg viel Evelien Gans in een van haar stukken ook al over deze frase.
‘Nog een
groter probleem’, vervolgt Verheyen, ‘is de nergens onderbouwde categorie van
de “gewone Nederlander”.’ Mijn dagboekschrijvers zijn immers heel
verschillend, en ‘het valt niet mee om uit al die mensen één “gewone
Nederlander” te knutselen’. Zeker, maar probeert iemand dat? Ik stel alleen
vast dat al die verschillende mensen over sommige onderwerpen hetzelfde denken.
Is dat niet interessant? Overigens heeft Verheyen gelijk dat ik die term 'gewone Nederlanders' had moeten toelichten. Ik bedoel daarmee: gewone burgers, dus geen machthebbers.
Maar, zegt Verheyen, dagboekschrijvers zijn juist niet gewoon, maar mensen die ‘een plek zochten om te uiten wat ze moeilijk
in alledaagse gesprekken konden delen’ en dus ‘gemiddeld méér worstelden met
morele vragen en persoonlijke twijfels rondom oorlog en vervolging dan de
doorsnee Nederlander.’ Er is ‘een hele categorie van mensen is die niet snel
op het idee zou komen om een oorlogsdagboek bij te houden, namelijk:
onverschillige mensen.’
Dat zijn
nogal boude uitspraken. Allereerst voelden veel mensen tijdens de bezetting
helemaal geen grote aarzeling om zich te uiten; velen beschrijven integendeel
het gevoel van eensgezindheid dat de overal uitgedragen anti-Duitse stemming
wekte. En daarbij ken ik heel wat dagboeken van mensen die alleen over hun
persoonlijke sores of huishoudelijke bekommernissen schreven en geen bijzondere
bezorgdheid om de wereld demonstreerden.
Maar het is waar
dat de dagboekschrijvers niet representatief zijn voor de Nederlandse
bevolking. Dat ik toch durf te generaliseren is omdat de dagboekschrijvers niet
alleen hun eigen mening weergeven, maar ook die van anderen. Keer op keer
zeggen ze: ik vind de vervolging van de Joden erg, en dat vindt iedereen. Dat zeggen ook mensen
die liever iets anders zouden zien, zoals NSB’ers, en ook mensen die hierover sceptisch
zouden kunnen zijn, zoals Joodse dagboekschrijvers. En ook de Duitse autoriteiten
stellen keer op keer vast dat de gehele bevolking tegen de vervolging is
gekant. Als dat geen overtuigend bewijs is, wat dan wel?
Hoewel dit
allemaal uitgebreid in het boek vermeld staat, schrijft Verheyen:
Als
Van der Boom uit zijn stapel dagboeken concludeert “dat
gewone Nederlanders niet onverschillig stonden tegenover de vervolging”,
moet die conclusie dus met een flinke korrel zout worden genomen. Het is
verbazingwekkend dat zo’n ervaren historicus zo weinig werk maakt van
bronnenkritiek.
Misschien
is verbazingwekkender dat Verheyen hele pagina’s
relevante argumentatie en bronnenkritiek negeert. Hij
vervolgt:
En
dan het punt van de verdringing, waarvan veel historici tegenwoordig denken dat die
bij tijdgenoten van de Jodenvervolging een grote rol speelde: ze wisten
ervan, maar ze wilden er liever niets van weten.[…] Van der Boom verwerpt
die verklaring. Hij beweert zonder enige onderbouwing of literatuurstudie dat
verdringing alleen betrekking kan hebben op “het negeren van informatie
die helder en onbetwijfelbaar is” en omdat niemand precies wist wat er in
Auschwitz gebeurde kon het ook niet verdrongen worden. Weet hij niet dat
het begrip verdringing uit de psychologie komt en daar duidt op het
verdringen van verlangens, angsten en andere emoties? Heeft hij niet
meegekregen dat zoveel mensen vermoedens hadden van ernstige misstanden in de
katholieke kerk, maar die jarenlang wisten te verdringen? Hebben we bij Van der
Boom misschien te maken met een über-Freudiaans verdringen van het verdringen?
Ongetwijfeld kunnen mensen vermoedens verdringen. En dat zal in dit geval ook vast gebeurd zijn: juist omdat er zo weinig
aanknopingspunten waren over het lot van de Joden, was er ruimte voor wishful thinking – al is onmogelijk vast
te stellen hoe gebruikelijk dat was. Maar in deze discussie gaat het om iets fundamenteel anders, namelijk de verdringing van kennis. Mijn belangrijkste tegenstrever Ies Vuijsje zegt dat men de werkelijkheid kende en ontkende, dat men opzettelijk wegkeek van heldere feiten. Dat is de interpretatie die ik bestrijd. En dan is het argument dat de feiten geenszins helder zijn, toch echt relevant.
Tenslotte
signaleert Verheyen ‘nóg een methodische zwakte van het boek’:
het definieert
‘weten van de Holocaust’ als precieze kennis over een lange reeks
punten, waar geen van de dagboekschrijvers helemaal aan voldoet.[…] Met
zo’n enge definitie van weten staat de slotconclusie dat de meeste
Nederlanders het niet konden wussen natuurlijk al bij voorbaat vast.
Waar Verheyen
die ‘precieze kennis over een lange reeks punten’ vandaan haalt, is mij een
raadsel. Op p. 99 staat: ‘Wie wist dat de Joden naar Polen werden gevoerd om in
grote meerderheid bij aankomst te worden gedood, wist van de Holocaust’. Dát is
wat de uit Nederland gedeporteerden te wachten stond, en die werkelijkheid was
onbekend. Wat men verwachtte was zware dwangarbeid met, op onduidelijke termijn, vele doden tot gevolg. Dat was ook heel erg, maar het is geen accuraat beeld van de werkelijkheid. Dus wist men niet van de Holocaust.
Verheyen is bepaald niet de eerste die hierover valt en insinueert dat ik de vraag of men wist van de Holocaust hoe dan ook met 'nee' wil beantwoorden. Naar mijn indruk zijn er vooral veel mensen die dat antwoord hoe dan ook willen vermijden.
Verheyen is bepaald niet de eerste die hierover valt en insinueert dat ik de vraag of men wist van de Holocaust hoe dan ook met 'nee' wil beantwoorden. Naar mijn indruk zijn er vooral veel mensen die dat antwoord hoe dan ook willen vermijden.
‘Lees dit
bijzondere boek om de hartverscheurende dagboekfragmenten en sla de curieuze
moraal over’, besluit Verheyen zijn bespreking. Hij is de zoveelste criticus die mijn conclusies met enig vertoon van ergernis afwijst, zonder de moeite te nemen ze te weerleggen. Misschien is de moraal van het boek niet zozeer curieus als wel ongewenst.
4 opmerkingen:
Beste Bart van der Boom,
Bedankt voor uw belangstelling voor mijn blog. Trouwens ook oprecht bedankt voor het werk dat u heeft verzet om deze unieke dagboeken voor mij en anderen toegankelijk te maken. Wat de uitleg ervan betreft blijven we het denk ik oneens. Een paar punten die ik graag wil rechtzetten:
“‘Auschwitz ligt als een ravijn tussen ons in, en om hen te begrijpen moeten we terug over die kloof – terug naar een onschuldiger wereld.’ Hoezo onschuldiger wereld, zegt Verheyen: was er toen niet ook al antisemitisme? Natuurlijk, maar het besef dat zoiets als Auschwitz mogelijk was ontbrak, en dat maakt die wereld toch echt onschuldiger.”
Sorry, maar dat is toch echt uw subjectieve morele oordeel, geen historische evidentie. Mijn buurvrouw vindt toevallig het tegenovergestelde: ze zegt dat de wereld vroeger oneindig veel gruwelijker en onmenselijker was, omdat je toen nog geen Conventie van Genève en geen Partij voor de Dieren had. Dat mag iedereen vinden, maar het helpt de geschiedwetenschap denk ik niet zoveel verder om verschillen tussen tijdperken in zulke moreel beladen termen aan te duiden. Juist daarom ben ik het in grote lijnen eens met uw kritiek op het beeld van de ‘schuldige omstander’, maar kan ik niet meegaan in uw moraal dat de ‘gewone Nederlander’ ‘onschuldiger’ was.
Over het punt van de verdringing: als u alleen bedoelde te zeggen dat u het niet eens bent met het idee van Ies Vuijsje, “dat men opzettelijk wegkeek van heldere feiten”, dan had u dat in uw boek moeten schrijven – en dan was ik het nog met u eens geweest ook. Maar u wilt meer, u wilt het hele begrip verdringing uit de Holocaustdiscussie verwijderen. Daarvoor bedenkt u een heel eigen en nogal opmerkelijke definitie: “Mechanismen als verdringing…bestaan uit het negeren van informatie die helder en onbetwijfelbaar is”, zoals “seksueel misbruik”. Iedereen weet dat de katholieke kerk tientallen jaren heeft weggekeken, waar meestal geen harde feiten op tafel lagen maar wel zeer sterke vermoedens bestonden. Uw definitie is dus gewoon onjuist.
“Verheyen is bepaald niet de eerste die… insinueert dat ik de vraag of men wist van de Holocaust hoe dan ook met ‘nee’ wil beantwoorden. Naar mijn indruk zijn er vooral veel mensen die dat antwoord hoe dan ook willen vermijden…Misschien is de moraal van het boek niet zozeer curieus als wel ongewenst.”
Wat ik “insinueer” is voor uw rekening. Als u goed leest, ziet u dat ik alleen opmerk dat uw conclusie in feite al in uw premissen besloten ligt. Dat is iets anders: een kritiek op uw historische redeneerwijze, geen uithaal naar u of uw bedoelingen. Uw opmerkingen over míj daarentegen diskwalificeren mij (en ‘mensen zoals ik’) als serieuze gesprekspartner. ‘We’ zijn er blijkbaar op uit om de waarheid die u aan het licht brengt weer te verhullen.
Het kan aan mij liggen, maar ik hoor hier precies dat toontje in waar u zich bij Ies Vuijsje zo aan ergerde: al zijn critici “willen het niet weten”, hun reacties zijn “bevooroordeeld en simpelweg niet te goeder trouw”, etc.
Hartelijke groeten,
Joris Verheijen
Dank voor uw reactie. Als ik het goed zie blijft er echter weinig over van uw argumentatie. Die zogenaamd ontbrekende bronnenkritiek, die 'lange reeks' van eisen die ik aan ‘weten’ zou stellen, dat problematische concept van de gewone Nederlander, ze zijn allemaal stilzwijgend verdwenen. Wat overblijft is: 1. dat ik een wereld die zich Auschwitz niet voor kon stellen ‘onschuldiger’ noem dan de onze, en 2. dat ik weliswaar de door Vuijsje geponeerd verdringing van kennis weerleg, maar niet in ga op verdringing van vermoedens (overigens een goed punt, zoals ik in discussie met Jaap Cohen ontdekte). Dat is alles. En op basis van deze argumentatie wijst U de conclusies van mijn boek af? En dan vindt U het vreemd dat ik me afvraag of uw onmiskenbare ergernis misschien ook andere oorzaken heeft?
Beste Bart van der Boom,
Mooi dat we het althans op een paar punten eens kunnen zijn. Over de andere punten die ik had aangestipt, zoals uw bronnengebruik en de 'gewone Nederlander', zouden we denk ik nog een interessante boom kunnen opzetten. Maar zoals ik in mijn vorige mail aangaf: ik lever kritiek op uw boek, u reageert met opmerkingen over mij en de "insinuaties" en verborgen bedoelingen van mensen zoals ik. Jammer, maar dan is de discussie wat mij betreft echt voorbij.
Vriendelijke groeten,
Joris Verheijen
Dat is verdacht lichtgeraakt. Volgens mij ontwijkt U de discussie. Ook niet ongebruikelijk, overigens.
Een reactie posten