Eind
januari vorig jaar schreef mijn gewaardeerde collega Guus Meershoek een lang artikel
in de Groene Amsterdammer over mijn boek. Ik vond dat een verwarrend stuk,
omdat het enerzijds de vorm en toon heeft van een genadeloze weerlegging, maar anderzijds op de concrete argumentatie van het boek nauwelijks
ingaat. Naar mijn idee praatte het, net als het kort tevoren gepubliceerde eerste
stuk van Gans en Ensel, vooral langs het boek heen.
In
het streven een balans van het debat op te maken heb ik ook Guus gevraagd enige
vragen te beantwoorden (en desgewenst te stellen) en heb ik zijn stuk herlezen.
Ook bij hernieuwde kennismaking kon ik er weinig mee. In de kern zegt hij, geloof
ik, twee dingen: ten eerste dat sommige dagboeken, zoals dat van Mirjam Bolle,
aantonen dat men destijds genoeg wist of kon weten om adequaat te handelen. Ik
snap niet hoe hij daar bij komt: zoals ik uitgebreid beargumenteer had juist
Bolle geen idee had wat er in Auschwitz wachtte – het ‘Auschwitzreservaat’,
noemde zij het – en verklaart die onwetendheid haar gedrag: ze zegt met zoveel
woorden dat ze niet onderduikt omdat dat te gevaarlijk is. Guus gaat op die
paragraaf echter niet in; hij zegt zelfs dat Bolle in mijn boek niet
voorkomt. Verdere argumentatie of onderbouwing ontbreekt.
Zijn
tweede punt van kritiek is, denk ik, dat de mate van kennis van de Holocaust geen
‘verklaring’ is. Verklaring waarvan, staat er niet bij, maar ik vermoed: van
het feit dat de maatschappij uitgebreid heeft gecollaboreerd. Hij leest in mijn
boek de pretentie om dat ingewikkelde fenomeen uit onwetendheid alleen te
kunnen verklaren. Dat is vreemd, omdat ik nadrukkelijk en herhaaldelijk zeg
dat onwetendheid slechts een deel van de verklaring is. Ondertussen zegt hij
over de plausibiliteit van die deelverklaring eigenlijk niets.
Ten
slotte leest Guus - net als Gans en Ensel - in mijn boek een soort desinteresse
in de verschillen tussen omstanders en slachtoffers. Ook dat vind ik vreemd, omdat
ik aan het begin van hoofdstuk 10 juist uitgebreid de grote kloof tussen beide
groepen beschrijf. Maar ik denk dat ze in twee opzichten op elkaar leken: ze
verafschuwden beide de vervolging en ze vonden het beide moeilijk te bepalen of
onderduiken het risico waard was. Die standpunten kan je bestrijden, maar niet
met het argument dat Joden en niet-Joden onmogelijk ergens hetzelfde over
konden denken.
In
de hoop er in ieder geval achter te komen waarover we het nu precies oneens
zijn, heb ik ook Guus enkele vragen voorgelegd (en aangeboden om eventuele vragen
van zijn kant te beantwoorden):
1. Ben je het
met me eens dat de meeste tijdgenoten niet wisten dat de meerderheid van de
gedeporteerde Joden bij aankomst werd gedood? Zo nee, waar zie je dan bewijs
van die kennis? Zo ja, ben het dan met me eens dat men de overlevingskans van
deportatie overschatte?
2. Ben je het
met me eens dat het destijds heel wel voorstelbaar was dat onderduiken
gevaarlijker was dan gaan? Zo nee, hoe moeten we dan de onder Joden
wijdverbreide twijfel over de wijsheid van onderduik verklaren? Zo ja, dan is
de volgende vraag:
3. Ben je het
met me eens dat als Joden niet wisten of onderduiken het risico waard was,
niet-Joden dat evenmin konden weten? En dat die twijfel hun bereidheid tot
verzet (die natuurlijk ook door andere factoren werd beperkt) moet hebben
verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan is toch aannemelijk dat de beperkte
kennis van het lot van de Joden in Polen relevant is? En dan kan je toch
onmogelijk volhouden dat mijn boek niets verklaart?
Daarop
antwoordde Guus dat de balans opmaken van het debat complexer was dan antwoord
geven op deze drie vragen. Ik antwoordde hem:
je overtuiging
dat het weinig zinnig is om op mijn vragen te reageren omdat het allemaal veel
ingewikkelder is, weerspiegelt precies wat er volgens mij mis is met het debat
over mijn boek. Laat ik proberen dat uit te leggen.
Volgens mij is
jouw bezwaar tegen mijn boek intuïtief, en ook duidelijk moreel gekleurd. Dat
begrijp ik wel (het komt meer voor) maar naar mijn idee verzuim je die intuïtieve
afkeer te toetsen. Dat toetsen vereist dat je je expliciet verhoudt tot de
argumenten die ik opper. Als mijn interpretatie niet klopt, moet je kunnen
laten zien wat er aan mijn argumentatie mis is.
Maar dat
gebeurt in deze discussie hoogst zelden - met uitzondering van een paar
verstandige critici, zoals Peter Romijn, Ton Zwaan of Ido Abram. Gans en Ensel
schrijven stuk na stuk zonder zich maar enigszins te bekommeren over wat ik
daadwerkelijk zeg, om vervolgens te concluderen dat daar toch niets van klopt.
En ook jij argumenteert in je Groene-stuk vooral langs mijn boek heen. Je zegt
bijvoorbeeld dat men wel weet had van 'genocide', alsof je me daarmee tegenspreekt. Maar een van de
cruciale beweringen van mijn boek is nu juist dat men wel snapte dat de Duitsers
genocide in de zin hadden, en die ook uitvoerden, maar op een manier die veel
tijd kostte en dus, gezien het verwachte snelle einde van de oorlog, maar zeer
gedeeltelijk gerealiseerd zou worden. En dat men dus geheel verkeerd inschatte
wat deportatie eigenlijk betekende. Jouw bewering dat ik ongelijk heb omdat men
wel besef had van genocide is dus geen stap vooruit in de discussie, maar een
stap terug, omdat je je gewoon niet verhoudt tot wat ik zeg. En dat typeert
volgens mij een verontrustend groot deel van de discussie.
Daarom denk ik
dat de relatief eenvoudige exercitie van antwoord geven op vragen (en
desgewenst het stellen van vragen) reuze nuttig is. Natuurlijk is daarmee nog
geen alternatief beeld geschapen, maar dat is de volgende stap. Een stap die je
hoe dan ook niet kunt zetten, als je niet weet wat nu eigenlijk je
tegenargumenten zijn. En misschien blijkt dan (dat denk ik natuurlijk) dat je
die tegenargumenten niet hebt - dat je intuïtie en morele betrokkenheid je op
het verkeerde spoor heeft gezet. Dat zou toch kunnen?
Guus
verwees mij daarop, mede vanwege drukke bezigheden, naar zijn stuk over de
Jodenvervolging in het vierde deel van de door Piet de Rooy geredigeerde Geschiedenis van Amsterdam uit 2007, dat
zijn positie zou verduidelijken. Ik las het, maar dat vergrootte slechts mijn
onbegrip, zoals ik hem per mail uitlegde:
Dat stuk had ik
eigenlijk eerder moeten lezen, omdat ik het had kunnen gebruiken als
illustratie van de geschiedschrijving over dit onderwerp. Als ik mezelf mag
citeren: 'Het Amerikaanse, Duitse en Nederlandse debat draait in essentie om
dezelfde paradox: dat men destijds niet handelde naar informatie die, zo lijkt
het, wel beschikbaar was. De "vernietiging" en "uitroeiing"
waarover zowel de geallieerden als de Duitsers spraken, klinkt duidelijk genoeg
om te weten wat er met de Joden gebeurde - niet in alle details en finesses,
maar wel in essentie.' En de oplossing van die paradox is dat men die
informatie verdrong, dat men niet wilde weten: 'Wat Nederland betreft is dat de
nieuwe consensus.'(97-98)
Hier past je
stuk precies in. Je presenteert om te beginnen allerlei mensen die niet
handelen alsof ze weten wat er in het oosten gebeurt. De Joodse Raad, zo
memoreer je, probeert van de Duitsers een toezegging los te krijgen dat de
gedeporteerden in Duitsland worden tewerkgesteld, niet in Polen. De suggestie
van Schmidt dat ze naar Polen gaan heeft namelijk veel onrust veroorzaakt. Net
zoals, iets later, zijn mededeling dat het lot van de gedeporteerden 'hard' zal
zijn omdat ze puin moeten gaan ruimen. Als men dat onrustbarend vindt, heeft
men blijkbaar geen idee wat er echt aan de hand is.
En inderdaad:
veel Joden gehoorzaamden, zeg je, 'vaag hopend dat het allemaal wel mee zou
vallen als je maar deed wat je werd gezegd'. Ze stonden voor een 'onmogelijke
keuze', namelijk 'ongekende ontberingen tegemoet gaan, wellicht de dood', of
straf riskeren, voor henzelf of anderen. Die keuze was een stuk
overzichtelijker geweest als men had geweten van Auschwitz.
En ook de
daders gedragen zich in jouw weergave niet alsof ze weten wat er in Polen
gebeurt. Politiemannen zeggen tegen kritische collega's dat het allemaal alleen
maar erger wordt als ze de ophaalacties aan de Duitsers overlaten. Je zegt
zelfs dat de leider van dit alles, hoofdcommissaris Tulp, niet weet dat de
gedeporteerden 'massaal zouden worden omgebracht', omdat Rauter hem deze informatie heeft
onthouden. Dat zal hij wel gedaan hebben, mogen we aannemen, om Tulps
bereidwilligheid tot medewerking niet te schaden.
Kortom: deze
geschiedenis suggereert zeer sterk dat de dingen zo liepen mede omdat nogal wat
betrokkenen niet helemaal snapten wat er gebeurde.
Maar, zegt je
tegelijkertijd, dat kan niet kloppen, want er was geen gebrek aan informatie.
Hitler had zijn beslissing om alle Joden in vernietigingskampen te doden zelfs
bekendgemaakt in januari 1942, en voor wie dat had gemist liet de illegale pers
en de Londense radio er in de zomer van 1942 geen twijfel over bestaan dat de
Joden in Polen allemaal zouden omkomen.
Dus hoe kan
dat? Dat kan, zeg je, doordat men deze informatie verdrong: omdat men 'het
individuele vermogen dit soort kennis toe te laten' ontbeerde; de omstanders
uit schuldgevoel, de slachtoffers uit machteloosheid. Dit is een interpretatie
helemaal volgens het boekje.
En precies deze
interpretatie bestrijd ik zeer gedetailleerd in mijn boek: de strekking daarvan
is dat die informatie uit de Duitse propaganda, illegale pers, radio en
geruchten voor de tijdgenoten veel minder eenduidig en concreet was dan ze ons
in de oren klinkt. 'Vernietiging' en 'uitroeiing' waren voor de tijdgenoten een
concreet (en zeer beangstigend) doel, maar geen concreet beleid. Ja, de
Duitsers wilden van het Joodse volk af, en ja, dat was de reden dat ze alle
Joden, kinderen en bejaarden incluis afvoerden naar Polen, maar wat er daar
vervolgens met hen gebeurde was geheel onduidelijk. Het zou niet best zijn, en
op termijn zouden velen omkomen, maar hoevelen en op welke termijn, wist
niemand. Dat de meeste gedeporteerden onmiddellijk werden gedood, daar kwamen
de meeste tijdgenoten niet op.
Die voorstelling
is dus niet strijdig met het gedrag, integendeel: ze verklaart het gedrag.
Iedereen wist dat sommige Joden 'daar' zouden sterven - en daarom waren de
slachtoffers er ook zo bang voor, voelden die politiemannen zich verre van
senang en waren er mensen bereid risico te lopen om Joden te verbergen - maar
niemand wist dat in beginsel iedereen daar zou sterven - en dus was
voorstelbaar dat er een 'erger' was om te voorkomen, namelijk straf, en (mede)
daarom achtten veel slachtoffers gaan toch minder gevaarlijk dan onderduiken,
deden die politiemannen toch met grote tegenzin hun werk en waren er ook veel
goedwillende mensen niet bereid om Joden onderdak te geven. Zo lost de paradox
op en is verdringing een overbodige verklaring.
Ik spreek jouw
interpretatie dus zeer expliciet tegen. Ik laat omstandig zien dat die
toespraken van Hitler in de verste verte geen onthulling van het geheim van de
Holocaust waren,(219-224) en dat de mededelingen van de radio (235-244) en de
illegale pers (244-258) diffuus en tegenstrijdig waren. Door nogal eenzijdig
citeren maak je de tegenstrijdigheden onzichtbaar. En ook het bewijs dat je uit
dagboeken haalt spreek ik (bij toeval dus, want ik kende je stuk niet) zeer
omstandig tegen. Je presenteert Sam Goudsmit, Etty Hillesum en Mirjam Bolle als
dagboekschrijvers die bewijzen dat men kon weten wat er in Polen wachtte.
Volgens mij is dat een absurde interpretatie, zoals ik in hele paragrafen
specifiek aan elk van deze dagboekschrijvers gewijd, beargumenteer (322-326,
332-334, 353-356).
Kortom: juist
als auteur van dit stuk zou jij je zeer aangesproken en uitgedaagd moeten
voelen door mijn boek. Maar wat doe je? Je beweert [in het stuk in de Groene] doodleuk dat mijn boek in geen enkel debat past, niets verklaart en
in een 'historiografisch luchtledige' zweeft.
Guus, be serious.
Daarop
antwoordde Guus:
Je bent vasthoudend en ik waardeer dat je mijn tekst hebt
gelezen. Nu kan ik niet achterblijven.
Met alle risico's vandien heb ik niet teruggeblikt op de
correspondentie en maar fris van de lever jouw drie vragen beantwoord. Ik vrees
dat je er mee zal moeten leven dat we het niet eens worden.
1. Ben je het
met me eens dat de meeste tijdgenoten niet wisten dat de meerderheid van de
gedeporteerde Joden bij aankomst werd gedood? Zo nee, waar zie je dan bewijs
van die kennis? Zo ja, ben je het dan met me eens dat men de overlevingskans
van deportatie overschatte?
Ik ben dit met je eens, voor zover ‘weten’ impliceert
geverifieerde kennis hebben. Maar zulke kennis speelt in de politiek en het
maatschappelijk leven een ondergeschikte rol, helemaal in een situatie als een
bezetting waarin de tijdshorizon in oordelen veel beperkter is. Veel
belangrijker voor een verklaring van gedrag acht ik de inschatting die men
maakte en ik denk dat er al groepen joden en niet-joden waren die al voor de
Duitse inval inschatten dat Nazi-Duitsland alle joden uit de weg wilde ruimen.
Ik heb er geen moeite mee te stellen dat mensen als Gerrit-Jan van der Veen en
Henk van Randwijk in de zomer van 1942 precies wisten welk lot de weggevoerde
joden wachtte, ook al konden zij die kennis niet verifiëren. Ik denk voorts dat
de inschatting welke overlevingskans men had, maar een beperkt gewicht had in
de afweging van joden al of niet onder te duiken, ook omdat de vermelde
tijdshorizon zoals gezegd toen veel beperkter was.
Ik
vind dit een ontwijkend antwoord. Ik definieer 'weten' niet als geverifieerde
kennis, maar als ‘subjectieve zekerheid’. Guus’ antwoord had dus moeten zijn: ik ben
het niet met je eens want Van Randwijk en Van der Veen wisten dat de Joden bij
aankomst werden gedood (als hij dat bedoelt, althans). Dan is de vervolgvraag: waar leid je dat uit af? En die vraag blijft
onbeantwoord.
2. Ben je het
met me eens dat het destijds heel wel voorstelbaar was dat onderduiken
gevaarlijker was dan gaan? Zo nee, hoe moeten we dan de onder Joden
wijdverbreide twijfel over de wijsheid van onderduik verklaren?
Voor joden zal dat soms het geval zijn geweest maar beide
opties werden door hen veelal als gevaarlijk ervaren en meer dan twijfel zal
dat vaak wanhoop hebben veroorzaakt. Het is voor mensen buitengewoon lastig
gevaren tegen elkaar af te wegen. Voor niet-joden was joden bij hen laten
onderduiken gevaarlijk; hun onderduik weigeren risicoloos.
Ook
dit is een ontwijkend antwoord: natuurlijk waren Joden wanhopig, en dat waren ze ook geweest als ze de waarheid hadden gekend. Maar dat is de vraag niet: de vraag is of zij in dat geval het nog steeds moeilijk hadden gevonden ‘gevaren
tegen elkaar af te wegen’ en nog steeds gaan en onderduiken als
grofweg even gevaarlijk hadden ingeschat. Maar die vraag wordt niet beantwoord.
3. Ben je het
met me eens dat als Joden niet wisten of onderduiken het risico waard was,
niet-Joden dat evenmin konden weten? En dat die twijfel hun bereidheid tot
verzet (die natuurlijk ook door andere factoren werd beperkt) moet hebben
verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan is toch aannemelijk dat de beperkte
kennis van het lot van de Joden in Polen relevant is? En dan kan je toch
onmogelijk volhouden dat mijn boek niets verklaart?
Ik denk zoals gezegd dat niet-joden een compleet andere
afweging maakten. (Vandaar ook dat de analogische redenering mij tegen de borst
stuit.) Primair zullen de meeste niet-joden zich hebben afgevraagd welke
risico’s gelegenheid tot onderduik bieden voor hen en hun gezin met zich
meebracht.
Verklaard moet worden waarom zoveel joden uit Nederland
weggevoerd zijn en waarom van Nederlandse zijde daar relatief (bijvoorbeeld in
vergelijking met België en Frankrijk) zo veel aan is meegewerkt. Ik vind het
argument dat joden en niet-joden in Nederland onwetend waren, weinig
overtuigend. Jouw boek is sterker in de kritiek op een publiek beeld dan in het
aandragen van een verbeterde verklaring voor die twee zaken.
En
ten derde male een ontwijkend antwoord, vind ik. Natuurlijk vroegen niet-Joden zich af
welke risico’s het bieden van onderduik voor hen opleverde. En toch namen
tienduizenden gezinnen Joden in huis. Waarom deden ze dat dan? Omdat ze dachten
dat de Joden gevaar liepen natuurlijk. Of dat gevaar opwoog tegen het risico
van onderduiken was ondertussen geenszins evident, zoals de dagboeken van Joden
zonneklaar aantonen. Dus is de vraag: als dat wél evident was geweest, zouden
er dan niet meer mensen bereid zijn
geweest Joden in huis te nemen? Ook die vraag wordt niet beantwoord.
We
worden het dus inderdaad niet eens. Erger nog: het wordt niet eens duidelijk
waarover we het nu precies oneens zijn. Hoogst frustrerend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten