In
NRC/Handelsblad van gisteren staat
een groot interview met socioloog Abram de Swaan, naar aanleiding van zijn
nieuwe boek over genociden. Die worden onder andere mogelijk gemaakt, zegt hij,
door het niet willen weten ervan:
De Swaan is een heel knappe man, maar het lijkt me dat hij het standpunt dat hij hier verdedigt nauwelijks heeft getoetst. Hij poneert simpelweg dat wie niet gelooft in verdringing een domme discussie voert.
Hoe dat mechanisme van niet willen weten precies werkt, is
onbekend. Wel heeft De Swaan met Anne Frank een goed voorbeeld bij de hand van
hoe het zou kunnen zijn gegaan: ‘Op 9 oktober 1942 schrijft ze in haar dagboek:
“De Engelse radio spreekt van vergassing; misschien is dat wel de vlugste
sterfmethode.” Als je over die woorden nadenkt, besef je dat ze het unverfroren
opschrijft, maar het door een dooddoener laat volgen. Zo schuift ze het meteen
van zich af. Wist ze dat ze vermoord zou worden? Ja! Gaf ze zich er rekenschap
van? Nee. Ze wil niet tot zich laten doordringen dat ze eraan gaat. Je ziet
hier iemand twee dingen tegelijk doen: gewoon opschrijven wat haar te wachten
staat en het vervolgens ongedaan maken.’
De Swaan, ook geschoold als psychoanalyticus, heeft zich
gestoord aan het felle debat tussen historici Bart van der Boom en Evelien Gans over het wel of niet
weten van de uitroeiing van de Joden. ‘Het was een domme discussie, omdat ze
deden alsof ze wisten wat “weten” is. Ze hebben er te weinig rekening mee
gehouden dat in een samenleving ook aan iets níet gedacht kan worden. In de
psychoanalyse heet dat “verdringing”.’
Ik
snap niet hoe De Swaan er bij komt dat Gans en ik met deze mogelijkheid geen
rekening houden. Gans gelooft er zelfs in (denk ik) en ik leg in mijn boek
uitgebreid uit waarom ik er niet in geloof. Dat moet ook wel, omdat verdringing
sinds Walter Laqueurs klassieker The
terrible secret uit 1980 een breed geaccepteerde verklaring vormt voor de paradox
die deze discussie beheerst: dat enerzijds de geallieerde nieuwsvoorziening en
zelfs de Duitse propaganda geregeld sprak van de ‘vernietiging’ en ‘uitroeiing’
van de Joden, en er zelfs geruchten circuleerden over gaskamers, maar dat
anderzijds de omstanders en vooral de slachtoffers, zeker die in West-Europa,
zich niet gedroegen alsof ze wisten wat hen boven het hoofd hing.
Verdringing
lost deze paradox op: men kon
weten, maar wilde niet weten. Onder Joden zou dat struisvogelgedrag zijn
geweest, onder niet-Joden een manier om een moreel appel te ontwijken. Dat is
sinds Laqueur vele malen herhaald, onder andere door Ies Vuijsje en door
verschillende van mijn critici. En nu dus door Abram de Swaan.
Het
is, denk ik, een gezochte en overbodige theorie, en dat leg ik dus ook uit, in een
paragraaf die ‘Verdringing?’ heet (p.383-385). Daar staat onder andere:
Mechanismen
als verdringing (of cognitieve dissonantie) bestaan uit het negeren van
informatie die helder en onbetwijfelbaar is: een terminale diagnose, de
gezondheidsschade die roken aanricht, seksueel misbruik. Maar het lot van de
gedeporteerde Joden – moord bij aankomst – was geenszins een helder en
onbetwijfelbaar feit. Wél was duidelijk dat de Joden het in Polen zwaar zouden
krijgen, dat er al veel doden waren gevallen, en er nog meer zouden vallen. Ook
dat was hoogst onwelgevallige informatie. Toch werd ze niet verdrongen.
Integendeel eigenlijk: het Duitse dreigement dat het lot van de gedeporteerden
‘hard’ zou zijn, bijvoorbeeld, werd niet genegeerd, maar steeds opnieuw aangehaald.
De
inschatting van het Oosten was bovendien nauwelijks gedifferentieerd. Heel
verschillende mensen hadden, grosso modo, hetzelfde beeld. Dat is niet te
rijmen met ontkenning of verdringing, aangezien de behoefte daaraan wel
gedifferentieerd zou moeten zijn. Slachtoffers die zich machteloos en kwetsbaar
voelden, of omstanders die wel meeleefden, maar geen risico wensten te lopen,
zouden de waarheid moeten ontkennen. Maar ondergedoken Joden en hun helpers
niet; diezelfde waarheid rechtvaardigde immers het risico dat zij besloten
hadden te nemen. Tenzij we veronderstellen dat iederéén verdrong, dat niemand
deze misdaad onder ogen kon zien. Maar dat is geen verdringing, dat is onbegrip;
dat is de onvoorstelbaarheid van Auschwitz.
Als,
anders gezegd, het probleem niet de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van
informatie was, maar de bereidheid die te geloven, dan zouden er mensen moeten
zijn die wel ‘wisten’. De rijke Joodse onderduiker Rudolf Simons bijvoorbeeld: een cynisch man, veilig
ondergedoken met zijn vrouw, verbaasd over de goedgelovigheid van andere Joden
en overtuigd van het feit dat weinig Joden de oorlog zouden overleven. Geen
kandidaat voor verdringing, zou je denken. Toch was ook zijn voorstelling bijna
geheel gebaseerd op – in zijn geval sombere – veronderstellingen, en nauwelijks
op concrete berichten. Hij wist niet meer dan anderen. En dat geldt voor meer
dagboekschrijvers die met grote regelmaat op dit onverkwikkelijke onderwerp
terugkwamen en daarmee sterk de indruk wekken dat ze er wel degelijk in
geïnteresseerd waren.
Om
te begrijpen wat er gebeurde hebben we het mechanisme van verdringing helemaal
niet nodig. De schaarse, inconsistente en weinig concrete
informatievoorziening, gecombineerd met het algehele wantrouwen jegens ieder nieuws
en de onvoorstelbaarheid van Auschwitz, biedt voldoende verklaring voor de
onwetendheid waarin de tijdgenoot verkeerde.[…] Verdringing is een overbodige
hypothese.
Nu
is over hierover vast te discussiëren, maar dan moet je dat wel doen. Dat
gebeurt echter nooit. Ies Vuijsje, Evelien Gans, Jaap Cohen en een hele serie
briefschrijvers hebben het afgelopen jaar domweg herhaald dat men de
waarheid kende, maar verdrong, zonder maar een letter te wijden aan deze
tegenargumentatie.
Ook
De Swaan gaat aan de argumenten voorbij, en heeft, zo te zien, mijn boek niet
gelezen. Anders had hij geweten dat Anne Frank die zinnen over vergassing niet
schreef in oktober 1942, maar in het voorjaar van 1944. En dat zij in dezelfde
tijd bang was dat Duitse Joden, die voor de oorlog naar Nederland waren gekomen
‘en nu in Polen zitten’ na de oorlog niet terug zouden mogen keren. Om op basis
hiervan (meer aanwijzingen bevatten het dagboek niet) te concluderen dat zij
wist dat ze vermoord ging worden, maar dat verdrong, lijkt me tamelijk speculatief.
Zou het niet kunnen dat Anne tegenstrijdige verhalen hoorde en gewoon niet wist
wat ze daarvan moest maken?
De Swaan is een heel knappe man, maar het lijkt me dat hij het standpunt dat hij hier verdedigt nauwelijks heeft getoetst. Hij poneert simpelweg dat wie niet gelooft in verdringing een domme discussie voert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten