'We
hadden een bril op uit 1943'. Reacties op Vuijsje in NRC/Handelsblad
In
NRC/Handelsblad van vandaag mijn (door de redactie lichtelijk gemutileerde) repliek op Vuijsjes stuk van vorige week, en
een interessante brief van A.F. van Weele.
Die luidt alsvolgt:
Die luidt alsvolgt:
De mening van Ies Vuijsje is duidelijk
die van iemand die de oorlog niet zelf heeft meegemaakt en zich niet weet te
verplaatsen in de levensomstandigheden in Nederland gedurende de laatste
oorlogsjaren. Ik ben geboren in maart 1929 en heb de oorlog heel bewust
meegemaakt. Naast ons woonde een Joods gezin: vader, moeder, dochter en twee
zoons. Alleen de jongste zoon (1924) heeft de oorlog overleefd.
De oudste zoon moest zich in 1942
melden. Hij werd daarna afgevoerd naar Duitsland, waarna nooit meer iets van
hem werd vernomen. De overige leden van het gezin werden in de zomer van 1943
thuis opgehaald, via Amsterdam naar Westerbork vervoerd en daarna per trein
naar het Oosten gedeporteerd. Op een tussenstation in Duitsland vond de
scheiding plaats tussen de jongste zoon, die geselecteerd werd voor de
Arbeitseinsatz, en de overige leden die (zoals na de oorlog is gebleken) op
doorreis gingen naar Auschwitz-Birkenau. Zij werden enkele uren na aankomst
vermoord.
Dat zijn de feiten zoals we die nu
kennen. Vuijsje zal mij en mijn gezinsleden wel indelen in de groep 'Wie het wilde weten'. Ik kan hem verzekeren
dat we vanaf de deportatie van onze buren 24 uur per dag alert waren op
berichtgeving over het lot van de Joden.
Nu onze beleving tijdens de oorlog. De
bezetter gaf geen informatie, de Nederlandse overheid en de gecontroleerde
media ook niet. De weggevoerden konden niet corresponderen of telefoneren. Het
was riskant om de beluisterde berichten van Radio Oranje door te geven.
Berichten, gedrukt door de ondergrondse pers, waren dynamiet. Wij kregen
regelmatig ondergrondse krantjes in onze brievenbus. Het betrouwbaarst vonden
we de pamfletten die de RAF 's nachts uitstrooide.
Onze antennes hebben gedurende de
oorlogsjaren geen enkel bericht opgevangen waaruit we het lot der
gedeporteerden konden afleiden. Wel was ons van meet af aan duidelijk dat je
alles in het werk moest stellen om niet gedeporteerd te worden.
We voelden op onze klompen aan dat de
behandeling van gedeporteerden door de bezetter meedogenloos en nietsontziend
was. Van de systematische verdelging der Joden hebben wij niet geweten. Als het
ons zou zijn verteld, hadden we het bovendien niet geloofd. Zoiets onmenselijks
was zelfs toen ondenkbaar voor normale burgers. En bovendien: er werd zo veel
verteld en gelogen om propagandistische redenen.
We hadden een bril op uit 1943 om er
alles door te bezien en niet een uit 2013, zoals Ies Vuijsje.
En
mijn eigen repliek (met tussen rechte haken een door de redactie helaas geschrapte passage):
Iedereen in bezet Nederland kon weten
dat gedeporteerde Joden werden vermoord, beweert Ies Vuijsje (NRC Handelsblad,
4 mei). [De BBC, radio Oranje en de illegale pers repten immers van de 'vernietiging' en 'uitroeiing' van de Joden, en die termen werden ook in oorlogsdagboeken gebruikt. De waarheid was dus voorhanden, zegt Vuijsje, en sommigen geloofden haar. Maar de meesten mensen wilden niet weten: de omstanders uit onwil om te helpen, de slachtoffers uit machteloosheid.] Eerder verdedigde Vuijsje deze
stelling in zijn studie Tegen beter weten in (2006). Dat vond ik zo'n eenzijdig
boek dat ik besloot zo veel mogelijk oorlogsdagboeken te bestuderen, teneinde
een antwoord te geven op de eeuwige vraag of we het gewusst haben.
Dat resulteerde in een boek, Wij weten
niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust, dat vorig jaar
verscheen. In het boek leg ik uit waar Vuijsje het materiaal verkeerd
interpreteert en welke denkfouten hij maakt.
Vuijsjes eerste denkfout is zijn
vraagstelling. Die veronderstelt dat er maar twee antwoorden mogelijk zijn op de vraag of gewone Nederlanders
destijds wisten van de Holocaust. 'Geloofden zij de Duitse verklaringen dat de
Joden naar het oosten werden gedeporteerd om daar tewerk te worden gesteld? Of
wisten zij dat de weggevoerde Joden in Polen en masse werden vermoord?'
Maar wie oorlogsdagboeken leest, ziet
al snel dat het antwoord is: geen van beide. Of: allebei. Men dacht dat de
Joden in Polen zware dwangarbeid moesten verrichten, en dat velen op den duur
daaraan zouden bezwijken. Men dacht niet aan uitroeiing óf tewerkstelling, maar
aan uitroeiing én tewerkstelling - of meer nog aan uitroeiing door
tewerkstelling. Dat antwoord past bij voorbaat al niet in Vuijsjes stramien.
Denkfout nummer twee is dat Vuijsje
niet ziet dat 'uitroeiing' en 'vernietiging' in 1942-1943 iets anders
betekenden dan Auschwitz en Sobibor. Wanneer mensen zeiden dat de Duitsers de
Joden wilden uitroeien, dachten ze aan een concreet doel. Niet aan een concreet
middel. Het Duitse doel, zo was velen duidelijk, was dat de Joden zouden
verdwijnen. Het middel, dachten ze, was deportatie naar een onherbergzaam oord.
Daar zouden de gezinnen uiteen worden gerukt, en werden ze aan de zware arbeid
gezet. En wie niet kon werken, zou aan zijn lot worden overgelaten.
Dat stelde men zich bij uitroeiing
voor: de Joden zouden het zwaar krijgen en velen zouden op termijn omkomen -
maar hóe zwaar, hóe velen en op wélke termijn was geheel onduidelijk.
Wisten de mensen in bezet Nederland
dus iets van de Holocaust? 1. Nee, ze wisten niets, behalve dat het in Polen
vreselijk zou zijn, en ze koesterden over de concrete omstandigheden daar
slechts angsten en vermoedens. En 2. die vermoedens waren somber, maar
miskenden de werkelijkheid. Niemand van de door mij bestudeerde 164
dagboekschrijvers zegt in heldere bewoordingen dat de Joden niet tewerkgesteld
werden, maar in meerderheid bij aankomst gedood werden. Dat was simpelweg
onvoorstelbaar.
Deze nuanceringen zijn aan Vuijsje
niet besteed. Iedere dagboekschrijver die rept van 'vernietiging' en
'uitroeiing' wist het, wat hem betreft. Wat 'weten' en 'het' is, wenst hij zich
niet af te vragen. Sterker nog: hij acht die vraag verwerpelijk. Elders noemt
hij het door mij gemaakte onderscheid tussen intentie en praktijk "zowel
onzinnig als onzindelijk". Wie wist van de Duitse intentie, is zijn
stelling, wist genoeg.
Dat is zijn derde denkfout. Miskenning
van de praktijk was juist cruciaal. Veel Joden aarzelden lang over de vraag of
ze moesten onderduiken. Wie onderdook en gepakt werd, wachtte immers een zekere
dood in Mauthausen. Wie daarentegen op de trein stapte, zou het in Polen
ongetwijfeld zwaar krijgen, maar met een beetje geluk was dat wel een paar
maanden uit te houden. En dan was de oorlog afgelopen. Het was dus denkbaar dat
onderduiken gevaarlijker was dan gaan, en die misrekening heeft vele Joden
weerhouden van onderduiken. Het heeft ook, vermoed ik, sommige niet-Joden ervan
weerhouden onderduik te bieden. Hoe Vuijsje dat irrelevant kan achten, is mij
een raadsel.
En het zal ook wel een raadsel
blijven, want Vuijsje beantwoordt argumenten niet met tegenargumenten, maar met
wilde speculaties over mijn duistere motieven. Nu geeft dat allemaal niet: wie
iets verrassends beweert over de geschiedenis van de Jodenvervolging, moet niet
rekenen op een al te rationeel debat. Maar dat Vuijsje en passant opnieuw Loe
de Jong beticht van wetenschappelijke fraude, terwijl ik in mijn boek aantoon
dat die beschuldiging onwaar is (p. 422-424), is schaamteloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten