Evelien Gans
en Remco Ensel, die eerder twee zeer uitgebreide stukken over mijn boek
schreven voor de Groene Amsterdammer, geven nogmaals hun mening, nu in de NRC.
Inhoudelijk is het grotendeels een herhaling van hun eerste stuk in de Groene,
uit december vorig jaar. Het volgt ook dezelfde debatstrategie: zoveel bezwaren opwerpen dat er voor onderbouwing geen ruimte meer is.
Een zinnige kritiek, zou ik denken, bestaat uit minstens drie elementen. 1. Bezwaar: de interpretatie, argumentatie, methodologie van deze auteur schiet tekort; 2. Onderbouwing: dat blijkt uit de volgende passages; 3. Consequentie: als de auteur deze fout niet had gemaakt, had hij andere conclusies moeten trekken, namelijk de volgende.
Gans en Ensel komen niet verder dan het eerste stadium. Concrete bewijzen voor hun vele bezwaren zijn nagenoeg afwezig, niet alleen in dit korte stuk, maar ook in het veel langere stuk in de Groene. De paar illustraties die ze daar geven zijn meest zeer zwak en in verschillende gevallen zelfs gebaseerd op een evident verkeerde lezing van mijn boek. En wat hun alternatieve interpretatie is, blijft grotendeels in nevelen gehuld. Ik heb de auteurs daar destijds op gewezen in een uitgebreid commentaar, maar daar hebben ze met geen woord op gereageerd (hun volgende stuk bestond namelijk uit een ontmaskering van mijn kwalijke agenda, gebaseerd op een hallucinerende close reading van mijn eerder werk: zeer aanbevolen).
Nu heeft Gans eerder over dit onderwerp geschreven in haar veelgeprezen biografie van Jaap en Ischa Meijer. Daar zegt ze echter twee geheel tegenstrijdige dingen. Ten eerste (p. 197) dat de familie Meijer niet onderdook omdat ze dachten dat deportatie naar een werkkamp minder gevaarlijk was - dat klopt dus geheel met mijn interpretatie. Ten tweede dat eigenlijk iedereen wel kon weten dat de Joden vergast werden (p.238-239).
Het debat, kortom, komt nog niet erg van de grond. Laat me ook dit nieuwe stuk van commentaar voorzien, in de hoop nu wel een inhoudelijke reactie te krijgen.
Gans en Ensel schrijven:
Ongeveer: ik denk dat Joden die konden onderduiken maar dat niet deden omdat ze bang waren voor straf, anders hadden gehandeld wanneer ze hadden geweten dat het alternatief een onmiddellijke dood in Polen was. Denken Gans en Ensel dat niet?
Een zinnige kritiek, zou ik denken, bestaat uit minstens drie elementen. 1. Bezwaar: de interpretatie, argumentatie, methodologie van deze auteur schiet tekort; 2. Onderbouwing: dat blijkt uit de volgende passages; 3. Consequentie: als de auteur deze fout niet had gemaakt, had hij andere conclusies moeten trekken, namelijk de volgende.
Gans en Ensel komen niet verder dan het eerste stadium. Concrete bewijzen voor hun vele bezwaren zijn nagenoeg afwezig, niet alleen in dit korte stuk, maar ook in het veel langere stuk in de Groene. De paar illustraties die ze daar geven zijn meest zeer zwak en in verschillende gevallen zelfs gebaseerd op een evident verkeerde lezing van mijn boek. En wat hun alternatieve interpretatie is, blijft grotendeels in nevelen gehuld. Ik heb de auteurs daar destijds op gewezen in een uitgebreid commentaar, maar daar hebben ze met geen woord op gereageerd (hun volgende stuk bestond namelijk uit een ontmaskering van mijn kwalijke agenda, gebaseerd op een hallucinerende close reading van mijn eerder werk: zeer aanbevolen).
Nu heeft Gans eerder over dit onderwerp geschreven in haar veelgeprezen biografie van Jaap en Ischa Meijer. Daar zegt ze echter twee geheel tegenstrijdige dingen. Ten eerste (p. 197) dat de familie Meijer niet onderdook omdat ze dachten dat deportatie naar een werkkamp minder gevaarlijk was - dat klopt dus geheel met mijn interpretatie. Ten tweede dat eigenlijk iedereen wel kon weten dat de Joden vergast werden (p.238-239).
Het debat, kortom, komt nog niet erg van de grond. Laat me ook dit nieuwe stuk van commentaar voorzien, in de hoop nu wel een inhoudelijke reactie te krijgen.
Kennis
van de gaskamers voor de vraag waarom niet meer niet-Joodse Nederlanders hun Joodse medeburgers te hulp zijn gekomen,
is nauwelijks relevant.
Dat is een
boude binnenkomer, die, denk je, in de rest van het stuk wel onderbouwd zal
worden. Het blijkt echter de eerste van een hele serie beweringen die eenvoudig geponeerd worden, zonder verdere adstructie.
De
vernietiging van de Joden werd door de nazi's zoveel mogelijk geheim gehouden.
Het was een kwestie van interpretatie of men de doorsijpelende informatie serieus nam en men de termen vernietiging en
uitroeiing letterlijk nam of niet. Op zich waren er voor een letterlijke
interpretatie argumenten genoeg, maar dat er zoiets als een gaskamer bestond,
was moeilijk voorstelbaar.
OK, dus er
was goede reden om te geloven dat de Joden onmiddellijk werden gedood (ik neem
aan dat de auteurs dat bedoelen met de ‘letterlijke’ betekenis van uitroeiing),
maar de gaskamer was moeilijk voorstelbaar? Waarom eigenlijk; dat past
toch precies bij dat vermoeden van onmiddellijke moord? En als er goede redenen waren om
daarin te geloven, waarom doet geen enkele mij bekende dagboekschrijver dat dan?
Het
besef dat de Joden een vreselijk lot wachtte in het oosten, was niettemin wijd
verbreid. Niet-Joden hadden gezien en Joden ondervonden hoe voorafgaand aan de
deportatie Joden van hun werk, bezittingen, familie en levensvreugde werden
beroofd. Onder de Joden heersten paniek en niet zelden doodsangst.
Zeker.
Anders
dan wij vindt de historicus Van der Boom de vraag naar kennis van de gaskamers
essentieel voor de opstelling van de niet-Joodse en daarnaast ook van de Joodse
bevolking in Nederland.
Ongeveer: ik denk dat Joden die konden onderduiken maar dat niet deden omdat ze bang waren voor straf, anders hadden gehandeld wanneer ze hadden geweten dat het alternatief een onmiddellijke dood in Polen was. Denken Gans en Ensel dat niet?
Zijn
vraag of men 'het' wist en vervolgens het ontkennende antwoord ('Men wist niets
behalve dat het in Polen vreselijk zou zijn') vormen uitgangspunt en fundament
onder zijn boek Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de
Holocaust. Volgens ons komt zijn benadering - zie ook zijn repliek op Ies
Vuijsje (Opinie & Debat, 4 en 11 mei), neer op onverantwoord herschrijven
van de geschiedenis van de Jodenvervolging.
Dat is nogal
een beschuldiging, die hopelijk gestaafd gaat worden met een indrukwekkende
lijst verdraaiingen en leugens. Laten we eens zien.
1.
Van der Boom baseert zich op een eendimensionale, soms selectieve interpretatie
van een beperkt (164) aantal dagboeken. Hij ontkent de meerduidigheid, de
tegenstrijdigheden in dagboeken.
Ja, dat
zeiden Gans en Ensel in hun eerste stuk in de Groene ook al. Daarbij gaven ze één
voorbeeld van een tegenstrijdigheid (van Etty Hillesum) die, zoals ik in mijn
commentaar liet zien, geen tegenstrijdigheid is. Misschien kunnen ze wat voorbeelden geven van die selectieve en eendimensionale interpretaties? Dat zou helpen.
2. Van der Boom beschouwt de Jodenvervolging
voorafgaand aan de deportatie en het vermoeden dat de meeste Joden op termijn
zouden omkomen in werkkampen, als irrelevant. Hij reduceert zo de Shoah
tot gaskamers, tot een moordtechniek.
Nee hoor, de
vervolging voorafgaand aan de deportatie krijgt een geheel eigen hoofdstuk en
het vermoeden dat de meeste Joden op termijn zouden omkomen vormt de hoofdmoot van het
boek. Maar ik acht het inderdaad van belang dat dat vermoeden niet strookt met het lot dat de meeste
uit Nederland gedeporteerden ondergingen, namelijk moord bij aankomst. Als Gans en Ensel dat niet van belang vinden, en daar lijkt het op, dan moeten ze dat misschien uitleggen.
3. Hadden de niet-Joden 'geweten' van de
gaskamers, schrijft hij, dan hadden ze zich ingezet voor de Joden. Dat valt
niet te bewijzen.
Dat zeg ik
niet: ik zeg dat de bereidheid om Joden onderduik te bieden ook bij een volledig
begrip van de Holocaust beperkt zou zijn geweest, maar wel groter, misschien
veel groter (p. 415). Als, zoals ik uitgebreid laat zien, de slachtoffers zelf konden
denken dat het risico van deportatie niet het risico van onderduiken rechtvaardigde,
dan zit het er toch dik in dat sommige niet-Joden dat ook dachten – en, net als
de slachtoffers, anders hadden gehandeld als ze hadden geweten dat deportatie
tientallen malen gevaarlijker was dan onderduiken. Dat is inderdaad niet te
bewijzen, maar wel tamelijk plausibel. Vinden Gans en Ensel van niet? Waarom niet?
4.
'Weten' vernauwt Van der Boom tot onweerlegbare feitenkennis, hier over de
gaskamers. Sterke vermoedens tellen niet mee.
Nee, weten
definieer ik als ‘subjectieve zekerheid’. Als een dagboekschrijver denkt iets
zeker te weten, dan is dat wat mij betreft kennis. Over sterke vermoedens gaat
ongeveer het hele boek, dus ik snap niet precies dat ze ‘niet meetellen’. Of
bedoelen Gans en Ensel dat het niet nuttig is vermoedens van kennis te
onderscheiden? Waarom niet?
Verdringing is voor hem een
onwerkbaar begrip.
Nou, ik noem
het een omstreden begrip. Vinden Gans en Ensel dat niet? En begrijp ik nu dat
zij denken dat men wel wist dat de Joden bij aankomst werden gedood, maar dat
die kennis werd verdrongen? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
5.
Van der Boom gebruikt de Joden als legitimatie. Als zíj al twijfelden aan
onderduiken, omdat ze dit gevaarlijker vonden dan een werkkamp, waarom zouden
niet-Joden dan niet nadenken alvorens Joodse onderduikers in huis te nemen?
Inderdaad:
als sommige Joden dachten dat onderduiken roekeloos was, is het niet vreemd dat
sommige niet-Joden dat ook dachten. Als ik daarmee ‘de Joden’ ‘gebruik’ ‘als legitmatie’
(wat dat ook moge betekenen), spijt me dat zeer, maar het lijkt me geen serieus tegenargument.
6.
Van der Booms belangrijkste subject, de 'gewone Nederlanders', vormt een verhullende categorie. Zowel Joden als
niet-Joden (de omstanders) vallen eronder (geen verzetsmensen of NSB'ers). De
situatie van niet-Joden was echter onvergelijkbaar met die van Joden, want die
werden meedogenloos vervolgd en zij moesten kiezen tussen twee kwaden:
opgehaald worden, of onderduiken.
Natuurlijk is
de situatie van Joden heel anders dan die van niet-Joden; dat komt ook uitgebreid
ter sprake. De meningen en opvattingen van Joden en niet-Joden worden daarbij consequent
apart benoemd; Joden en niet-Joden krijgen zelfs aparte hoofdstukken, omdat hun
situatie zo verschilde. Wat verhul ik nu precies?
7.
Van der Boom legt eenzijdig de nadruk op
Joden die niet wilden of durfden onderduiken. Met verwaarlozing van hen
(28.000) die wél onderdoken, en daarmee overigens ook van hen die onderdak
boden. Verzet, ook van Joodse kant, krijgt nauwelijks aandacht. Verraad
evenmin.
De meeste van
de door mij geanalyseerde Joodse dagboekschrijvers doken onder. En ook onder die
niet-Joodse dagboekschrijvers zijn mensen die bij het verzet zijn betrokken
oververtegenwoordigd. Maar voor het vraagstuk van kennis zijn inderdaad degenen
die niet wilden of durfden onderduiken bijzonder interessant. Vinden Gans en
Ensel van niet? Verraad wordt gewoon behandeld, maar is voor het onderwerp
verder niet van groot belang. Wat had ik er verder over moeten zeggen? En
waarom eigenlijk?
8.
Door eenzijdig de nadruk te leggen op gehoorzaamheid en passiviteit van de
Joden negeert hij het in bronnen en geschiedschrijving gestaafde feit dat het
vaak moeilijker was voor hen en hun helpers om onderduikadressen te vinden dan
voor andere soorten onderduikers. Hoeveel Joden konden gewoon niet onderduiken?
Hoeveel Joden
niet konden onderduiken weten we niet. Het waren er vast veel, en dat staat ook
uitgebreid in het boek beschreven. Maar nogmaals: de voor dit onderwerp interessantste
gevallen zijn degenen die wél kunnen onderduiken, maar dat niet doen, of pas na
lange aarzeling. Snappen Gans en Ensel dat nu echt niet?
9.
In dit patroon past ook dat Van der Boom het antisemitisme onder de Nederlandse
bevolking als irrelevant beschouwt - met voorbijgaan aan het gegeven dat het
antisemitisme tijdens de bezetting toenam, en zich na de bevrijding op verschillende
niveaus tegen terugkerende Joodse overlevenden richtte.
Een ‘patroon’,
dat klinkt niet best. Ik beschouw antisemitisme helemaal niet als irrelevant: het
krijgt ruime aandacht, het toenemende antisemitisme tijdens de oorlog krijgt zelfs een
eigen paragraaf. Bij de uitgebreide behandeling van een twaalftal niet-Joodse
dagboekschrijvers is hun eventuele antisemitisme een vast onderdeel van
analyse, waarbij hun antisemitische uitspraken uitgebreid worden geciteerd. Maar
het effect van dit antisemitisme op de houding tegenover de Jodenvervolging
is inderdaad kleiner dan je zou denken: antisemieten blijken die vervolging even fel te
veroordelen als anderen. Is dat niet interessant? Nee, het is onderdeel van een verdacht 'patroon'.
10.
Tot slot: Van der Booms taalgebruik illustreert het ontbreken van een Joods
perspectief. Joden stapten op de trein, in het oosten zou het geen 'picknick'
zijn, doorgangskamp Westerbork en concentratiekampen worden in de bijlage aangeduid
als 'woonplaatsen'.
Hier wordt
het wel wat armoedig. In de tabel van dagboekschrijvers achterin staan allerlei
categorieën vermeld, zoals geslacht, leeftijd, beroep en, inderdaad, woonplaats,
in de praktijk de plek waar het dagboek is geschreven. In zes van de 164
gevallen is dat (onder andere) een kamp. Als dit als een zwaarwegend bezwaar geldt (in
een vorig stuk noemden Gans en Ensel het ook al) is hun voorraad blijkbaar vrij
gering. Verder insinueren Gans en Ensel hier natuurlijk gewoon dat ik niet
helemaal zuiver op de graat ben - net als in hun eerdere stukken. Dat mag, maar het is niet netjes, en een evident zwaktebod.
Al
met al wekt het verbazing dat in de vele lof voor Wij weten niets van hun lot -
waaronder de Libris Geschiedenis Prijs 2012 - de term 'genuanceerd' niet van de
lucht is. Blijkbaar is Van der Booms visie op vruchtbare Nederlandse bodem
gevallen.
Of misschien is het boek genuanceerd en snijdt mijn argumentatie hout. Zolang Gans en Ensel nauwelijks serieus op die argumentatie ingaan, houd ik het daar maar op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten