In mijn
vorige bijdrage liet ik de kritiek van Evelien Gans en Remco Ensel de revue
passeren. Waar kwam die nu op neer? Waar gingen die stukken eigenlijk over?
Niet over het verleden; de historische vragen die mijn boek stelt, weigerden Gans en Ensel te bediscussiëren. Ook niet over methodologie, al lijkt het daar oppervlakkig op; Gans en Ensel formuleren weliswaar minstens twaalf verschillende methodologisch klinkende bezwaren, maar leggen die nauwelijks uit, bieden minimale, soms geen enkele onderbouwing en weigerden consequent op enig tegenargument in te gaan. Zelfs simpele verzoeken om verheldering bleven onbeantwoord. Dus waar gaan die stukken dán over? In de hoop dat het niet al te mallotig klinkt: die stukken gaan over mij. Alle verwijten die Gans en Ensel mij maken hebben een duidelijke morele connotatie: ik sta niet aan de juiste kant.
Niet over het verleden; de historische vragen die mijn boek stelt, weigerden Gans en Ensel te bediscussiëren. Ook niet over methodologie, al lijkt het daar oppervlakkig op; Gans en Ensel formuleren weliswaar minstens twaalf verschillende methodologisch klinkende bezwaren, maar leggen die nauwelijks uit, bieden minimale, soms geen enkele onderbouwing en weigerden consequent op enig tegenargument in te gaan. Zelfs simpele verzoeken om verheldering bleven onbeantwoord. Dus waar gaan die stukken dán over? In de hoop dat het niet al te mallotig klinkt: die stukken gaan over mij. Alle verwijten die Gans en Ensel mij maken hebben een duidelijke morele connotatie: ik sta niet aan de juiste kant.
In reactie op
hun eerste stuk schreef ik dan ook dat Gans en Ensel zich niet gedroegen als
kritische collega’s, maar als politiek-morele scherprechters. Zij vonden dat
een onzinnige voorstelling van zaken. Zo schreven ze in hun tweede stuk:
Net
als geldt voor ‘tunnelvisie’ beziet Van der Boom ook de toepassing van het
begrip nivellering op zijn werk als een morele diskwalificatie en het
toeschrijven van ‘kwade trouw’. Het zou ons gaan om ‘een aanval’ ‘op mijn
intenties’. Maar net als in het geval van de tunnelvisie hebben wij het proces
van het verkleinen van bestaande verschillen in zijn werk gelezen.
Wat ze met
die laatste opmerking precies bedoelden, begrijp ik niet, maar ik sluit niet
uit dat zij mijn teksten en mijn persoon scheidden en dus het gevoel hadden dat
ze mij persoonlijk niet aanvielen. Kort voor haar dood kwam ik Evelien Gans
tegen en schudde ze me demonstratief de hand, waarbij ze uitriep; ‘we zijn het
dan wel oneens, maar we zeggen wel gewoon gedag’. Ik vond dat vreemd, en nam
eerlijk gezegd haar hand met enige tegenzin aan, maar het gebaar was, denk ik,
wel oprecht. Dus laten we de mogelijkheid open laten dat Gans’ en Ensels
stukken niet bedoeld waren als verdachtmaking.
Maar zo
klinken ze wel: ik ‘bagatelliseer’ antisemitisme, scheer slachtoffers,
omstanders en daders over een kam, doe het perspectief van de slachtoffers
‘geweld’ aan, ‘gebruik’ Joden ‘als legitimatie’, ‘verwaarloos’ hun verzet,
‘reduceer’ hun gedrag tot gehoorzaamheid, waarmee ik een aloude ‘mythe van
joodse passiviteit’ uitdraag. Ondertussen gebruik ik ‘verhullende’ termen,
‘zeer problematische’ definities, ‘ontken’ ik onwelgevallige tegenstrijdigheden
en bezondig ik mij aan ‘een selectief gebruik van de bronnen’, enzovoort,
enzovoort.
En dat is
geen toeval, als je Gans en Ensel moet geloven, maar uitvloeisel van een agenda.
Luister eens naar deze formuleringen uit één en dezelfde alinea uit hun eerste stuk: ‘Om te beginnen wil Van der Boom iets laten zien wat al lang vaststaat’,
daarnaast ‘wil hij zo proberen aan te tonen dat’; ‘Van der Boom heeft deze what
if redenering nodig om de conclusie te trekken’; ‘hij heeft daar ook een ander
discutabel uitgangspunt voor nodig’. En iets verderop: ‘zo zet Van der Boom de
geschiedenis naar zijn eigen hand. Van der Boom gaat ver in zijn streven…’. En
dat streven is, lezen we in hun tweede stuk, 'bevrijding en verlossing voor de schuld die de natie, die "ons" ten onrechte is opgelegd’.
Als dit nu de
conclusie was geweest van een doorwrocht betoog, waarin wordt aangetoond dat ik
inderdaad allerlei rare fratsen uithaal - soit. Maar zo'n betoog ontbreekt nu
juist. Daarmee is Gans’ en Ensels boodschap uiteindelijk niet meer dan een als wetenschap vermomd ad hominem argument: ik heb ongelijk omdat ik een verdacht sujet ben, de niet-Jood die het straatje van de
niet-Joden schoonveegt.
Dat is geen
wetenschap, dat is politiek - herinneringspolitiek. Evelien Gans is na haar
dood zeer geprezen om haar engagement. Maar hier zie je de keerzijde daarvan:
het wantrouwen, het dogmatisme, de heilige verontwaardiging en vooral: de onwil
om gewoon van gedachten te wisselen. Met als gevolg dat we over de geschiedenis
van de Jodenvervolging, waar het toch allemaal om te doen was, niets wijzer
zijn geworden. Zonde van de kostbare tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten