‘De oorlog
doorkomen in een Duits werkkamp leek velen weliswaar een zware opgave, maar
niet ondraaglijk.’ Katja Happe in Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945
Met Veel valse
hoop heeft Katja Happe het nieuwe overzichtswerk geschreven over de
Jodenvervolging in Nederland. Happe heeft gekozen voor een uitgesproken verhalende
geschiedenis. Dat maakt het boek een genoegen om te lezen, maar heeft het
nadeel dat ze analytisch interessante kwesties niet expliciet bespreekt –
terwijl zo’n overzichtswerk toch bij uitstek de plaats is om de
wetenschappelijke stand van zaken samen te vatten. Haar opvatting over ‘mijn’
kwestie blijkt alleen impliciet, en is daarbij wat verwarrend.
Enerzijds zijn
we het helemaal eens. Happe zegt herhaaldelijk dat Joden opvallend gehoorzaam
waren en verklaart dat onomwonden uit hun verkeerde inschatting van het gevaar
van deportatie. Het hoge percentage gedeporteerden, schrijft ze al in de
inleiding, is deels te verklaren uit ‘het onvermogen van veel Joden om in te
zien dat zij gevaar liepen’.[16]. ‘Ondanks alle verhalen over massamoord op de Joden
in het oosten van Europa konden velen zich niet voorstellen dat hun bij
deportatie hetzelfde lot beschoren was’, schrijft ze over de tweede helft van
1942: ‘De oorlog doorkomen in een Duits werkkamp leek velen weliswaar een zware
opgave, maar niet ondraaglijk.’[198]
Overal vindt
Happe sporen van die gedachtegang. Bij de Duitsers: Otto Bene rapporteerde half
november 1942 dat uit Auschwitz ‘gunstig klinkende geluiden’ kwamen waardoor de
joden ‘hun bezwaren hebben laten varen en zich min of meer vrijwillig bij de
verzamelplaatsen melden.’[179] En bij individuele slachtoffers: een joodse man
die weg moet, schrijft aan zijn vrienden en familie: ‘Nietwaar? Ik kom terug!
Anders zouden jullie immers wel tegen me gezegd hebben dat ik niet moest
gaan.’[146] En bij de Joodse Raad, die in de zomer van 1942 opriep tot
gehoorzaamheid aan de oproep om te voorkomen dat honderden gijzelaars naar
Mauthausen zouden gaan. Happe snapt dat wel: ‘Tewerkstelling leek nog een
duidelijk hogere overlevingskans te bieden.’[151]
Happe zegt het
niet, maar precies dezelfde redenering maakt de medewerking van alle instanties
begrijpelijker, en ook de passiviteit van de omstanders: gehoorzaamheid kan
worden gerechtvaardigd als ‘erger voorkomen’. En dat kan alleen omdat men niet
weet dat er niets ergers is dan Auschwitz. Tot zo ver komen Happe’s
interpretatie en de mijne precies overeen.
Maar dan komt
de Geallieerde Verklaring van december 1942, die voor Happe, naar het lijkt,
alles anders maakt. Die verklaring maakt duidelijk, schrijft ze, ‘welk lot de
Joden te wachten stond en wat het naziregime met zijn Jodenpolitiek
beoogde.’[374] Hoewel Happe zich afvraagt hoeveel mensen in Nederland er van
hoorden, rept ze tegelijkertijd over ‘de kennis over het waarschijnlijke lot
van de gedeporteerde Joden’ die nu beschikbaar is.[182-183]
Maar, voegt ze
daar aan toe, die kennis ‘veranderde niets aan de opstelling van de Joodse raad
en evenmin leidde die wetenschap tot een andere houding van de niet-Joodse
bevolking.’[182-183] Of van de Joodse bevolking, had ze daar aan toe kunnen
voegen. Dagboeken van Joden laten er geen twijfel over bestaan dat zij ook na
december 1942 niet wisten wat hen boven het hoofd hing, en daar ook naar
handelden; ook Happe geeft daarvan een paar pijnlijk voorbeelden [181, 202,
235]. Ze geeft geen enkel voorbeeld van een Jood die na december beter wist. Ik
ken er ook geen.
Oftewel: ook na
december 1942 gedroeg men zich niet alsof men wist van de Holocaust, terwijl
die kennis volgens Happe vanaf dat moment wel beschikbaar was. Hoe kan dat?
Hier wreekt
zich de verhalende opzet van het boek, want het antwoord op die tamelijk voor
de hand liggende vraag blijft onduidelijk. Ze lijkt te denken aan verdringing.
‘Mensen zijn in staat negatieve informatie te negeren en zichzelf wijs te maken
dat het wel zal meevallen’, zegt Happe in een interview met Bas Kromhout: ‘Dat
aspect ontbreekt in Van der Booms analyse.’[Historisch Nieuwsblad, mei 2018,
68]
Dat is in
essentie Vuijsjes interpretatie. Nu is wel voorstelbaar dat sommigen de
werkelijkheid verdringen, maar het lijkt mij onmogelijk dat iedereen dat doet.
Als na december 1942 sommige dagboekschrijvers blijk zouden geven van een nieuw
en accuraat inzicht in de gevaren van deportatie, en anderen niet, dan zou dit
een zinvolle theorie zijn. Maar zo is het niet – althans, ik ken geen bronnen
in die richting en Happe noemt er ook geen.
Volgens mij is
er een veel simpeler verklaring waarom de geallieerde verklaring weinig indruk
maakte: ze biedt in de beleving van de tijdgenoten weinig nieuws. Dat de
Duitsers de Joden willen uitroeien is geen nieuws; dat is al zo vaak gezegd.
Dat er veel gedeporteerden sterven onder barre omstandigheden is evenmin
nieuws; dat veronderstelt men al vanaf het begin. De vraag waar mensen – met
name Joden – mee zitten is veel concreter: hoe veel mensen sterven, hoe snel,
hoe bar zijn die omstandigheden? Daarover geeft de Geallieerde Verklaring geen
uitsluitsel, zeker niet als je bedenkt dat de luisteraars zullen hebben
veronderstelt dat ze de gevaren eerder aandikte dan afzwakte.
Henk Jonkman,
een intelligente verzetsman, bevriend met Joden, zeer geïnteresseerd in alles
wat hun lot raakt – kortom: iemand die echt wel ‘wil weten’ – heeft in december
1942 de berichtgeving van de BBC gehoord en noteert teleurgesteld dat ze ‘geen
feiten’ geeft.[Wij weten niets van hun lot, 300] Zelfs Van den Broek van Radio
Oranje zegt on air dat de verklaring in feite ‘niets nieuws’ bevat.[Idem, 240]
Kortom: de Geallieerde verklaring spreekt het beeld dat men al heeft van
deportatie – gedwongen emigratie naar barre werkkampen – niet echt tegen. En
daarom ondermijnt ze de redenering van erger voorkomen niet.
Nu staat dit
alles ook al in mijn boek, dat Happe op dit punt blijkbaar niet overtuigend
vindt. Ik heb haar gevraagd waarom, maar daar moet ik nog antwoord op krijgen.
Katja?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten