woensdag 13 maart 2019


‘De oorlog doorkomen in een Duits werkkamp leek velen weliswaar een zware opgave, maar niet ondraaglijk.’ Katja Happe in Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945

Met Veel valse hoop heeft Katja Happe het nieuwe overzichtswerk geschreven over de Jodenvervolging in Nederland. Happe heeft gekozen voor een uitgesproken verhalende geschiedenis. Dat maakt het boek een genoegen om te lezen, maar heeft het nadeel dat ze analytisch interessante kwesties niet expliciet bespreekt – terwijl zo’n overzichtswerk toch bij uitstek de plaats is om de wetenschappelijke stand van zaken samen te vatten. Haar opvatting over ‘mijn’ kwestie blijkt alleen impliciet, en is daarbij wat verwarrend.
 
Enerzijds zijn we het helemaal eens. Happe zegt herhaaldelijk dat Joden opvallend gehoorzaam waren en verklaart dat onomwonden uit hun verkeerde inschatting van het gevaar van deportatie. Het hoge percentage gedeporteerden, schrijft ze al in de inleiding, is deels te verklaren uit ‘het onvermogen van veel Joden om in te zien dat zij gevaar liepen’.[16]. ‘Ondanks alle verhalen over massamoord op de Joden in het oosten van Europa konden velen zich niet voorstellen dat hun bij deportatie hetzelfde lot beschoren was’, schrijft ze over de tweede helft van 1942: ‘De oorlog doorkomen in een Duits werkkamp leek velen weliswaar een zware opgave, maar niet ondraaglijk.’[198]
 
Overal vindt Happe sporen van die gedachtegang. Bij de Duitsers: Otto Bene rapporteerde half november 1942 dat uit Auschwitz ‘gunstig klinkende geluiden’ kwamen waardoor de joden ‘hun bezwaren hebben laten varen en zich min of meer vrijwillig bij de verzamelplaatsen melden.’[179] En bij individuele slachtoffers: een joodse man die weg moet, schrijft aan zijn vrienden en familie: ‘Nietwaar? Ik kom terug! Anders zouden jullie immers wel tegen me gezegd hebben dat ik niet moest gaan.’[146] En bij de Joodse Raad, die in de zomer van 1942 opriep tot gehoorzaamheid aan de oproep om te voorkomen dat honderden gijzelaars naar Mauthausen zouden gaan. Happe snapt dat wel: ‘Tewerkstelling leek nog een duidelijk hogere overlevingskans te bieden.’[151]

Happe zegt het niet, maar precies dezelfde redenering maakt de medewerking van alle instanties begrijpelijker, en ook de passiviteit van de omstanders: gehoorzaamheid kan worden gerechtvaardigd als ‘erger voorkomen’. En dat kan alleen omdat men niet weet dat er niets ergers is dan Auschwitz. Tot zo ver komen Happe’s interpretatie en de mijne precies overeen.

Maar dan komt de Geallieerde Verklaring van december 1942, die voor Happe, naar het lijkt, alles anders maakt. Die verklaring maakt duidelijk, schrijft ze, ‘welk lot de Joden te wachten stond en wat het naziregime met zijn Jodenpolitiek beoogde.’[374] Hoewel Happe zich afvraagt hoeveel mensen in Nederland er van hoorden, rept ze tegelijkertijd over ‘de kennis over het waarschijnlijke lot van de gedeporteerde Joden’ die nu beschikbaar is.[182-183]

Maar, voegt ze daar aan toe, die kennis ‘veranderde niets aan de opstelling van de Joodse raad en evenmin leidde die wetenschap tot een andere houding van de niet-Joodse bevolking.’[182-183] Of van de Joodse bevolking, had ze daar aan toe kunnen voegen. Dagboeken van Joden laten er geen twijfel over bestaan dat zij ook na december 1942 niet wisten wat hen boven het hoofd hing, en daar ook naar handelden; ook Happe geeft daarvan een paar pijnlijk voorbeelden [181, 202, 235]. Ze geeft geen enkel voorbeeld van een Jood die na december beter wist. Ik ken er ook geen.

Oftewel: ook na december 1942 gedroeg men zich niet alsof men wist van de Holocaust, terwijl die kennis volgens Happe vanaf dat moment wel beschikbaar was. Hoe kan dat?
Hier wreekt zich de verhalende opzet van het boek, want het antwoord op die tamelijk voor de hand liggende vraag blijft onduidelijk. Ze lijkt te denken aan verdringing. ‘Mensen zijn in staat negatieve informatie te negeren en zichzelf wijs te maken dat het wel zal meevallen’, zegt Happe in een interview met Bas Kromhout: ‘Dat aspect ontbreekt in Van der Booms analyse.’[Historisch Nieuwsblad, mei 2018, 68]

Dat is in essentie Vuijsjes interpretatie. Nu is wel voorstelbaar dat sommigen de werkelijkheid verdringen, maar het lijkt mij onmogelijk dat iedereen dat doet. Als na december 1942 sommige dagboekschrijvers blijk zouden geven van een nieuw en accuraat inzicht in de gevaren van deportatie, en anderen niet, dan zou dit een zinvolle theorie zijn. Maar zo is het niet – althans, ik ken geen bronnen in die richting en Happe noemt er ook geen. 

Volgens mij is er een veel simpeler verklaring waarom de geallieerde verklaring weinig indruk maakte: ze biedt in de beleving van de tijdgenoten weinig nieuws. Dat de Duitsers de Joden willen uitroeien is geen nieuws; dat is al zo vaak gezegd. Dat er veel gedeporteerden sterven onder barre omstandigheden is evenmin nieuws; dat veronderstelt men al vanaf het begin. De vraag waar mensen – met name Joden – mee zitten is veel concreter: hoe veel mensen sterven, hoe snel, hoe bar zijn die omstandigheden? Daarover geeft de Geallieerde Verklaring geen uitsluitsel, zeker niet als je bedenkt dat de luisteraars zullen hebben veronderstelt dat ze de gevaren eerder aandikte dan afzwakte.

Henk Jonkman, een intelligente verzetsman, bevriend met Joden, zeer geïnteresseerd in alles wat hun lot raakt – kortom: iemand die echt wel ‘wil weten’ – heeft in december 1942 de berichtgeving van de BBC gehoord en noteert teleurgesteld dat ze ‘geen feiten’ geeft.[Wij weten niets van hun lot, 300] Zelfs Van den Broek van Radio Oranje zegt on air dat de verklaring in feite ‘niets nieuws’ bevat.[Idem, 240] Kortom: de Geallieerde verklaring spreekt het beeld dat men al heeft van deportatie – gedwongen emigratie naar barre werkkampen – niet echt tegen. En daarom ondermijnt ze de redenering van erger voorkomen niet.

Nu staat dit alles ook al in mijn boek, dat Happe op dit punt blijkbaar niet overtuigend vindt. Ik heb haar gevraagd waarom, maar daar moet ik nog antwoord op krijgen. Katja?

Geen opmerkingen: