Een jaar geleden publiceerde Christina Morina, een Duitse historica werkzaam in Nederland, een lange en tamelijk kritische recensie van mijn boek in een Engelstalig tijdschrift. Deze repliek is dus rijkelijk laat, maar laat me, for the record, toch uitleggen waarom ik ook haar kritiek weinig steekhoudend acht. Hoewel ik Christina ken als een intelligente en aardige vrouw, doet haar stuk me erg denken aan die van Gans en Ensel: ook zij negeert grotendeels de, volgens mij tamelijk transparante, argumentatie van het boek, maar wijst het af op basis van methodologisch klinkende bezwaren. Ook zij levert voor die bezwaren nauwelijks bewijs, ook niet nadat ik haar daarom had gevraagd in reactie op een eerste versie van haar stuk. En ook zij leest het boek met een naar mijn indruk nogal vijandige blik, hetgeen haar het zicht ontneemt op wat er wel en niet staat.
In een opzicht onderscheidt dit stuk zich echter in gunstige zin van de kritiek van Gans en Ensel: het bevat ook interessante observaties. Zo wijt zij de weerstand die het boek heeft opgeroepen deels aan de stijl. Het boek, zegt zij,
Daar zit geloof ik wel wat in; ook sommige mij vriendelijk gezinde lezers vinden mijn stijl wringen met de ernst van het onderwerp en zien daarin een gebrek aan sensitiviteit. Anderen daarentegen waarderen juist de afwezigheid van wat een lezer 'de stijl van Presser' noemde. 'U heeft ook medeleven met de slachtoffers', schreef deze lezer, 'maar U loopt er niet mee te koop.' challenges certain well established discursive lines concerning writing about Jews and the Holocaust. For instance, he cites eye-witnesses who claimed that it was ‘not difficult’ to escape from camp Westerbork and that some made a ‘pretty conscious choice’ not to hide or resist (pp. 397f.). He adds that, of course, they had various reasons not to do so, but this direct, almost merciless scrutinizing, no-nonsense-style discussion of how Jews weighed their duty to solidarity with their ‘mass fate’ (Massenschicksal), how they calculated, hesitated and ruminated what to fear more—transport to a ‘labour camp’ or being caught in hiding—presents a new way of narrating the Holocaust.
because people did not know that the Jews would be killed upon arrival in the camps in "Poland"[...] they reasoned it was less dangerous to obey and be transported to a "labour camp" than to commit an "illegal act" by going into hiding. If one was caught in hiding the ramifications were deemed more severe than performing forced labour in a concentration camp with a chance of survival for the fittest over a limited period of time. Thus, "lack of knowledge (onwetendheid) is crucial for the explanation of the behaviour of the contemporaries" (p.413).
En verderop voegt ze toe
how crucial people’s notions of time were [..]: many people thought the war would be over sooner rather than later, thus hoping that they could hold out in a camp rather than jeopardizing everything by risking being caught in hiding.
Dat heeft Morina goed gezien, maar spijtig genoeg vergeet ze het onmiddellijk weer. Zo zegt ze meer dan eens dat ik het van belang acht dat men destijds niet 'the full details about German anti-Jewish extermination policies' kende, om daar aan toe te voegen dat dat 'self-evident' is 'because most could not know fully all specific details'. In werkelijkheid gaat het mij natuurlijk niet om 'the full details' - geen idee waar die notie vandaan komt, voorbeelden of verwijzingen ontbreken - maar acht ik het van belang dat men niet wist dat de gedeporteerden onmiddellijk werden gedood. En dat is dus geen detail. Nog vreemder is dat ze aan het einde van het stuk valt over mijn conclusie dat men wel het doel begreep dat de Duitsers voor ogen hadden, namelijk uitroeiing, maar niet de middelen die zij gebruikten, namelijk onmiddellijke moord. Maar dan, verzucht ze, 'the ultimate purpose of the book is unclear. Does it really make a difference whether the methods were known or not'? Het antwoord is dus ja, om redenen die Morina eerder zelf heeft uitgelegd.
Verder oppert Morina methodologische bezwaren die ernstig klinken, maar volgens mij onzin zijn. Zo beweert ze nogal stellig dat mijn betoog zit gevangen in het 'procrustusbed' van een te nauwe definitie van 'kennis van de Holocaust'. Ik versta daaronder, zegt ze terecht, de subjectieve zekerheid dat de gedeporteerden niet te werk werden gesteld, maar in meerderheid onmiddellijk werden gedood. Morina denkt blijkbaar dat die definitie mijn belangstelling begrenst; dat ik alleen geinteresseerd ben in zekere kennis van moord bij aankomst, en anders niet. Hoe ze daarbij komt snap ik niet, want de vraagstelling van het boek is, zoals op p.99 en opnieuw op p. 367 staat uitgelegd, niet of men wist van de Holocaust maar wat men zich voorstelde bij het lot van de Joden, en hoe zeker men daarvan was. Die vraagstelling is nadrukkelijk en opzettelijk heel open.‘We know nothing of their fate’, a line from the diary of a Jewish woman, Etty Hillesum, which the author uses as the title of his book, illustrates this [dat procrustusbed] well. It is a line that can be read in various ways. I read it as a sigh but this is, of course, my interpretation, and the validity of an interpretation depends on the contextualization of a text. What is needed is source criticism (Quellenkritik) that takes into account various factors: personal situation, education, familial and political circumstances, audience, discursive codes, taboos, metaphors and so on. Etty Hillesum referred to rumours about gassings and how painful the thought of death was to her. Van der Boom neglects the essence of this source when he claims that it shows that ‘industrial mass murder’ was not fully known to people (again, this seems self-evident and nobody actually claims that). It is worth comparing his interpretation of Etty’s diary with Saul Friedländer’s reading. Friedländer also argues that she was ‘manifestly uncertain about the fate of the deportees’. His discussion of the same passage shows that Etty feared that she and her family would die in ‘Poland’—she did not want to be deported with her parents because she could not bear ‘seeing them suffer’. It also demonstrates that it is futile to confront her account with the question of what she really knew. She feared the ‘doom [ondergang], the probably miserable doom’ of herself, her family, her community. To me this is a quite clear imagination of her future fate; for subjective certainty one searches in vain in this text.
Inderdaad: Etty kon zich voorstellen dat ze niet zou overleven – het zou ook heel vreemd zijn als ze die mogelijkheid niet serieus overwoog. Maar haar dagboek laat zien dat ze zich ook voor kon stellen dat ze wel zou overleven. Vandaar dat Friedländer, net als ik, concludeert dat Etty onzeker was over wat haar wachtte; dat zij over de deportatiebestemming dus geen kennis bezat, geen subjectieve zekerheid, maar slechts vermoedens. Dat lijkt me een relevante vaststelling. Hoe dit alles Morina's procrustusbed bewijst, blijft in nevelen gehuld.
Nog wonderlijker is de volgende passage, waarin Morina zegt dat, als Etty wel kennis had gehad over de deportatiebestemming, dat niet zou blijken uit haar dagboek:
The inquiries we make of our sources must have an inner relation to them: there should be a plausible nexus between a historical question and the sources used to answer it. We cannot ask every question of every source.[…] Van der Boom’s Erkenntnisinteresse—what did people ‘know’—does not correspond sufficiently with the material he is investigating. Diaries hardly give us a complete and accurate picture of what a person knows or feels. They allow us to make sophisticated guesses about some of the information and ideas people considered privately—not about what they knew or didn’t know, as van der Boom so boldly claims.Dus een dagboek toont ons wel 'the information and ideas people considered privately' maar niet hun kennis? Ik snap hier niets van; als een dagboekschrijver ergens in geinteresseerd is, zoals Etty in het lot van de gedeporteerden, en in zijn dagboek komen daarover allerlei speculaties voor, maar niet de werkelijkheid, dan kunnen we niet concluderen dat de schrijver die werkelijkheid niet kent? Waarom niet?
Ik kan met de beste wil van de wereld in deze twee passages geen begrijpelijke argumentatie ontdekken, maar ondertussen dienen ze als bewijs voor twee zeer ernstige en fundamenteel klinkende verwijten, namelijk dat mijn vraagstelling niet deugt en dat ik iets onmogelijks wil van mijn bronnen.
En zo oppert Morina meer zware kritiek zonder daarbij onderbouwing te leveren. Net als Gans en Ensel beweert ze dat ik een cirkelredenering ophang:
Van der Boom assumes that, had people known precisely what the Nazis were planning and executing, they would have acted differently. In turn, he is convinced that since people did not act differently they could not have ‘known’.
Even ernstig is het verwijt dat ik schrijf met kennis achteraf:
even though van der Boom castigates the presentist, lesson-searching perspective with which some historians approach Holocaust history, his own approach is itself an example of ‘backshadowing’. We know today that deportation to the East meant certain death for the Jews of Europe. The question whether ordinary Dutchmen (including Jews) knew precisely what methods the Nazis used to kill their victims and whether they would have done more to hide, resist or help if they had known the details which we know today is itself heavily infused with hindsight. This hindsight perspective informs both the argumentation and narrative style of this book.Dus de vraag of men toen wist wat wij nu weten is een geval van ‘hindsight perspective’? Wat een onzin: het is hindsight perspective als je die vraag niet stelt; als je je er niet van bewust bent dat ons perspectief verschilt van dat van de tijdgenoten. Volgens mij illustreert mijn boek op bijna iedere pagina dat verschil en het is tamelijk bizar dat Morina zo’n ernstig verwijt maakt op basis van niks.
En dat doet ze helaas vaker. Zo schrijft ze:
The sections dedicated to ‘refuting’ (my term) that people knew the details of the Nazi mass murder—something that is self-evident because most could not know fully all specific details—are consequently the weakest pages of the book, and are sometimes even absurd (pp. 235ff., esp. 248).
Yet, the conclusions the author draws from these observations imply that people, Jews in particular, had choices and options to a degree that most in fact had not.Dat zou heel dom van mij zijn, maar ik heb geen idee uit welke passages dat zou blijken. Morina blijkbaar ook niet, want ze levert geen voorbeeld, zelfs geen verwijzing.
Verder suggereert Morina diverse andere en betere manieren waarop ik mijn onderzoek had kunnen aanpakken. Dat is op zich te prijzen, ware het niet dat ook hier iedere nadere uitleg ontbreekt. Zo zegt ze dat
the concept of ‘choiceless choices’ might have provided an alternative narrative framework because it begins with the basic observation that we are dealing with forced choices. It would have offered a more plausible way to analyse the indeed often paradoxical circumstances and cruel coerced justifications (Rechtfertigungszusammenhänge) in which Jews became trapped.
As an example, one could point here to the complaint of one diarist that Jews demanded from non-Jews that they should revolt against their persecution, but supposedly did absolutely nothing themselves.Ook klaagt Morina, en daarin staat ze niet alleen, over het gebrek aan ‘psychological or sociological theory’ en mijn ‘very vague assumptions about the nature of human (inter-)action and the nexus between thinking and acting.’ Prima, hoe zouden we dat dan beter kunnen doen? Wel:
A theoretical framework, informed for example by Alfred Schütz’ notions of Alltagswissen and Lebenswelt, Berger and Luckmann’s sociology of knowledge or, more broadly, by Koselleck’s Erfahrung and Erwartung, could help to conceptualize the field that has been emerging in recent years: a history of the knowledge of the Holocaust.
Verderop voegt ze toe dat deze theorieen ‘enable us to dissect the "frames of references", "social knowledge" and experiential horizons that informed the worldviews, decisions and actions of contemporaries’.
Da’s mooi, maar rijkelijk abstract. Als Morina weet heeft van nuttige theorieen die tot andere en betere resultaten zouden leiden, waarom legt ze dan niet uit hoe dat zou werken? In plaats daarvan oppert ze nog een op het oog zwaarwegend bezwaar, namelijk dat ik een veel breder spectrum aan bronnen had moeten gebruiken:
Any study of knowledge and behaviour—especially if a link between the two was to be claimed and explored—should be based on a greater variety of sources in order to reconstruct how a specific person, their family and their immediate social community responded over time in thought and action to the persecution of the Jews. These sources could include other ego-documents, Dutch police reports, German local dispatches, newspapers, the available illegal press, citizens’ correspondence with local authorities, oral history interviews and postwar judicial records. A focus on a few individuals for whom such a vari-ety of sources is available and on the actual process of coming to a decision on how to act can certainly yield results with broader relevance.
Misschien, maar mijn boek gaat niet over ‘knowledge and behavior’; het gaat allereerst over kennis (gedrag, nogmaals, komt pas in het allerlaatste hoofdstuk aan de orde), en die kennis is toch echt veel betrouwbaarder te reconstrueren uit dagboeken dan uit naoorlogse interviews of verhoren, om over ‘citizens’ correspondence with local authorities’ maar te zwijgen. En zou uitgebreide studie van een handjevol mensen echt interessanter en relevanter resultaten hebben opgeleverd dan de analyse van 164 dagboeken?
Tenslotte, en hier zit denk ik de oorzaak van Morina’s ongemak (en onredelijkheid), beschrijft ze mijn boek als ‘an acquittal of Dutch gentile society as if it stood before the court of history’ en een ‘summary exculpation’ die ‘the multi-causal nature of most historical processes’ miskent. Hoewel ze hier bij wijze van uitzondering wel een citaat bij levert dat haar bewering lijkt te staven - ‘Ordinary Dutchmen did not look the other way when the Jews were deported; they watched in shock. They did not forsake them; they thought they could not help them—many Jews, by the way, thought so too. They did not become a heroic nation [Heldenvolk], of course not, but neither did they become a nation of indifferent bystanders’ – gaat ze geheel voorbij aan de context daarvan. In de pagina’s voorafgaand aan deze slotwoorden zeg ik expliciet dat onwetendheid geen afdoende verklaring is van de passiviteit van de omstanders (p.415) , dat de gebruikelijke verklaringen van egoïsme, onverschilligheid, lafheid en antisemitisme niet onjuist zijn, maar wel onvolledig (p.412), en dat ook bij een volledige kennis van de Holocaust de hulp aan Joden beperkt zou zijn geweest (p.415). Dat is natuurlijk geen ‘summary exculpation’.
Het spijt me het te moeten zeggen, maar Morina’s kritiek illustreert de onwetenschappelijke, in wezen emotionele aard van een groot deel van de discussie over mijn boek: de verwijten en grote woorden gaan eenvoudigweg niet gepaard met heldere argumenten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten