woensdag 3 juni 2015

‘Onwetendheid kan echter niet achteraf als excuus dienen.’ Reactie Leonard Frerichs 

Naar aanleiding van de discussies op dit blog, en in het bijzonder de recente bijdrage van Anja Hollaender en Isobel Wijnberg, schrijft Leonard Frerichs een reactie, met het verzoek deze hier te publiceren. Dat doe ik met genoegen, hoewel – het wordt eentonig, ik weet het – ik zijn kritiek weinig steekhoudend vind. Laat ik eerst uitleggen waarom, en dan Frerichs’ stuk weergeven. 


Frerichs vraagt zich vooral af ‘waarom u in uw betoog de wending neemt om Nederlanders met terugwerkende kracht vrij te pleiten van het feit dat zij zich zo weinig gelegen lieten aan de vervolging en de deportatie van joden’. Het antwoord is simpel: dat doe ik niet. Dat staat echt nergens. Het is niet de taak van historici om mensen in het verleden schuldig te verklaren of vrij te pleiten, het is onze taak hen te begrijpen. En volgens mij kunnen we de passiviteit van de omstanders beter begrijpen als we in overweging nemen dat zij maar half begrijpen wat er gebeurt. Dat is geen moreel oordeel, dat is een historische verklaring.  

De vraag is natuurlijk of die verklaring hout snijdt. De redenering erachter is eigenlijk heel simpel: bij gebrek aan een goed inzicht in de gevaren van deportatie was het voor de tijdgenoten onduidelijk of onderduiken gevaarlijker was dan gaan. En dat maakte de keuze voor of tegen verzet ingewikkelder dan ze anders zou zijn geweest – voor slachtoffers en omstanders. Als men had geweten dat onderduiken een tientallen malen hogere overlevingskans bood dan gaan, hadden meer mensen daarvoor gekozen – weer: slachtoffers en omstanders.  

Het is even fascinerend als onbevredigend dat velen zijn gevallen over deze conclusie, maar dat niemand uitlegt wat nu niet deugt aan de onderbouwing ervan. Ook Frerichs doet dat niet, behalve dat hij zegt dat ze speculatief is. Dat is natuurlijk waar, maar speculatie is in de geschiedschrijving heel gebruikelijk en gewoonlijk valt niemand erover. Als ik zou zeggen dat er meer hulp aan Joden was geweest als er, om maar iets te noemen, minder antisemitisme was geweest, of minder verzuiling, had niemand dat bekritiseerd als speculatief.  

Maar, zegt Frerichs, de gevaren van deportatie waren wel degelijk bekend, want concentratiekampen bestonden al lang en algemeen was bekend hoe de Nazi´s daar huishielden. Ook dat is waar; sterker nog, zo goed als iedereen in Nederland wist dat de Nazi´s in 1941 in Mauthausen honderden Nederlandse Joden hadden vermoord. Maar daaruit volgde niet dat de gedeporteerden dat lot wachtte. Velen dachten integendeel dat gehoorzaamheid – en dus: niet onderduiken – de manier was om dit lot te ontlopen. De berichten en geruchten over massamoorden op Joden en zelfs over gaskamers, die er inderdaad waren (en die uitgebreid in het boek beschreven staan), waren voor veel tijdgenoten niet geloofwaardig. 

Verder ondersteunt Frerichs Hollaenders en Wijnbergs stelling ‘dat een aantal mensen al vroeg in actie kwam tegen de alom waarneembare vervolging van de joden op grond van hun geweten, geloof of compassie. Later kwamen niet veel meer mensen in verzet tegen de deportatie van de joden.’ Oftewel: ook voordat er sprake was van deportatie was er reden genoeg voor verzet, dus doet kennis over de deportatiebestemming er weinig toe.  

Dat is al vaker gezegd, en het lijkt me een geheel onjuiste voorstelling van zaken. Het verzet tegen de Jodenvervolging begon juist met de deportatie, omdat er toen voor het eerst iets concreets gedaan kon worden, namelijk Joden verbergen. De keuze om dat te doen of te laten kan onmogelijk worden losgezien van de voorstelling die men had van de gevaren die aan deportatie kleefden.   

Tenslotte valt Frerichs Hollaender en Wijnberg bij in hun opvatting dat meer kennis hoe dan ook niets had uitgemaakt, omdat het tegen de tijd dat de deportaties begonnen toch al te laat was om velen te redden. Nu beweer ik nergens dat dat wel had gekund, maar los daarvan lijkt het me vrij evident onwaar. In België en Frankrijks doken veel meer Joden onder toen de deportaties begonnen en dat heeft velen het leven gered – hoewel dat ook te danken is aan de geringere motivatie van de vervolgers. 

Volgens mij is Frerichs stuk – net als heel veel reacties op mijn boek – vooral een afwijzing van een moreel oordeel dat ik niet vel en geen weerlegging van de historische verklaring die ik wel geef. Dit is de tekst: 

           Geachte heer Van der Boom, 

Met interesse heb ik de verhitte discussie gevolgd op uw blog. U vraagt zich af hoe de omvang en de felheid van de discussie verklaard kan worden. Aan de omvang heeft u zelf een bijdrage geleverd door de initiatie van dit blog. Zo te zien hebben de schrijfsters Wijnberg en Hollaender in eerste instantie gereageerd op een stuk van Abram de Swaan in het NRC. U hebt hen met uw ‘cynische’ reactie verleid tot een uiteenzetting hier ter plaatse. Zo werkt dat.

Velen leven nog dagelijks met de gevolgen van de nazi terreur. Er zijn mensen die het persoonlijk hebben meegemaakt. Joodse overlevenden hebben als kind bijna zonder uitzondering naaste familieleden verloren, de naoorlogse generatie mist een of meer grootouders, ooms, tantes. Daarnaast zijn er mensen met familieleden die om allerlei redenen niet of juist wel in actie zijn gekomen. Ook onder verzetsstrijders en hulpverleners zijn slachtoffers gevallen. We spreken hier wel over een genocide, zoiets laat weinigen onberoerd.

Inhoudelijk gezien heeft de discussie voor mij bijzondere reacties opgeleverd. Het is uw theorie die de felheid van sommige daarvan kan verklaren en die ook mij nu, in deze tijd van herdenken en overdenken, in de pen doet klimmen.

Tegen alle kritiek in houdt u zich manmoedig staande met de opvatting dat 'gewone' Nederlanders tijdens de bezettingstijd niet wisten dat zo vele joden bij aankomst in de concentratiekampen direct vermoord zouden worden. U kunt daar deels gelijk in hebben. Het probleem is dat u generaliseert.

U gaat echter een stap verder met de stelling dat meer Nederlanders zich hadden ingezet om joden te redden wanneer zij die kennis wel hadden gehad. Die bewering is niet te staven. Een tweetal schrijvers op uw blog constateert dat u zich met deze cirkelredenering begeeft op het terrein van de speculatie. In de reactie spreekt u over ‘zinvol speculeren’. De vraag is dan, om met Bram de Swaan te spreken, waarom u in uw betoog de wending neemt om Nederlanders met terugwerkende kracht vrij te pleiten van het feit dat zij zich zo weinig gelegen lieten aan de vervolging en de deportatie van joden. U heeft al gelijk wanneer één extra persoon aangemoedigd door kennis in beweging was gekomen, niet iets om over naar huis te schrijven. U meent dat uw onderzoeksresultaat Nederlanders in een positiever daglicht stelt, daarover kan men anders denken. Het is interessant en zeker positief dat uit de dagboeken naar voren komt dat mensen hier met afschuw op de jodenvervolging reageerden, maar dat verandert niets aan het feit dat slechts weinigen daadwerkelijk iets deden om het tij te keren of om joden te helpen.  

Een jaar geleden kreeg ik in een Haarlemse boekhandel het aardige boekje in handen: Er wacht nog een kind… de quakers Lili en Manfred Pollatz hun school en kindertehuis in Haarlem 1934-1945, geschreven door Isobel Wijnberg en Anja Hollaender. Als jongen bezocht ik met enige regelmaat mijn grootvader, die tegenover het huis van de familie Pollatz woonde. Mij trof dan ook de laatste bijdrage aan uw blog, al laat u blijken dat u “daar niets mee kan”.

Wijnberg en Hollaender relativeren m.i. met goede argumenten het belang van kennis van de Holocaust  voor het redden van joodse slachtoffers. Ze betogen ten eerste dat een aantal mensen al vroeg in actie kwam tegen de alom waarneembare vervolging van de joden op grond van hun geweten, geloof of compassie. Later kwamen niet veel meer mensen in verzet tegen de deportatie van de joden. Hun tweede argument is  dat het in de zomer van 1942  toen de massale industriële vernietiging van de joden begon het voor de meesten van hen al te laat om aan de deportaties te ontsnappen en dat het voor omstanders toen ook niet meer mogelijk was  om nog een substantieel aantal van de meer dan honderdduizend gedeporteerde joden te helpen. Tenslotte laten zij aan de hand van de case van Margot zien dat de betrokkenen, die als Duitse hulpverleners en joodse slachtoffers zeer wel op de hoogte waren van het lot wat de Duitse joden wachtten, al in 1941 onder druk van de omstandigheden niet meer in staat waren dat lot te keren. De emotionele beslissing van het gezin om de tijd die hun nog restte gezamenlijk door te brengen maakt het verhaal van Margot des te schrijnender.

U liet in eerdere reacties op uw blog uw scepsis blijken over de informatie die men destijds kon hebben over de Holocaust. Die zou op zijn hoogst als een 'bang vermoeden' kunnen worden omschreven, maar niet als 'kennis' daarvan. Het  onlangs verschenen indrukwekkende boek van Nikolaus Wachsmann KL Een geschiedenis van de naziconcentratiekampen maakt een einde aan de illusie van 'het niet weten'. Wachsmann toont aan dat sinds de machtsovername van Hitler concentratiekampen van de grond kwamen die de uitdrukking waren van de nazi-politiek om  'onreine' elementen uit de samenleving te elimineren: politieke tegenstanders, 'anders denkenden', Etnische Polen, Slaven, Russische krijgsgevangen, gehandicapten, homosexuelen, zigeuners en joden. Over het lot van de laatste groep was Hitler het meest uitgesproken.

De kampen waren weliswaar niet allemaal vernietigingskampen, maar ex-gevangenen, bewakers en getuigen correspondeerden over hun ervaringen en daarover werd ook gepubliceerd. Zoals velen in de hier gevoerde discussie al hebben betoogd was er in 1942 ook in Nederland veel bekend over de moordpartijen van de nazi's in Oost-Europa, over de experimenten met vergassing en de inrichting van vernietigingskampen. Zoals Wijnberg en Hollaender naar voren brengen was niet het gebrek aan informatie de reden voor de passiviteit van de omstanders, maar het feit dat die niet collectief werd gedeeld. Weinigen kwamen in verzet omdat  een ieder op zichzelf werd teruggeworpen om het hoofd boven water zien te houden en de repressie en de angst voor represailles groot was. Dat alles droeg niet bij aan een algemene houding van verzet tegen het lot van de joden.

Met gebruikmaking van “de toverdoos van de speculatieve geschiedschrijving” kan men stellen dat wanneer men toentertijd de beschikking had over sociale media het verzet een grotere stimulans had gekregen en mogelijk meer effect had gehad. Maar waarschijnlijk kon de massamoord op de joden ook dan niet voorkomen worden. Tegen een gewelddadige dictatuur heeft burgerverzet weinig kans, zo laten ook de huidige ontwikkelingen in de wereld zien. Ik ben het met de briefschrijfsters eens dat een pluralistische en democratische samenleving die de mensenrechten koestert en haar burgers alert houdt op de schending daarvan, een beter tegenwicht kan bieden tegen genocide.

Kennis van de Holocaust is van grote betekenis. Uw boek levert daar een interessante bijdrage aan. Onwetendheid kan echter niet achteraf als excuus dienen om onze verantwoordelijkheid voor die geschiedenis te verhullen.

Met vriendelijke groet,

Leonard Frerichs

Rotterdam

 

 

 

Geen opmerkingen: