Naar aanleiding
van de discussies op dit blog, en in het bijzonder de recente bijdrage van Anja
Hollaender en Isobel Wijnberg, schrijft Leonard Frerichs een reactie, met het
verzoek deze hier te publiceren. Dat doe ik met genoegen, hoewel – het wordt
eentonig, ik weet het – ik zijn kritiek weinig steekhoudend vind. Laat ik eerst
uitleggen waarom, en dan Frerichs’ stuk weergeven.
Frerichs vraagt
zich vooral af ‘waarom u in uw betoog de wending neemt om Nederlanders met
terugwerkende kracht vrij te pleiten van het feit dat zij zich zo weinig
gelegen lieten aan de vervolging en de deportatie van joden’. Het antwoord is
simpel: dat doe ik niet. Dat staat echt nergens. Het is niet de taak van
historici om mensen in het verleden schuldig te verklaren of vrij te pleiten,
het is onze taak hen te begrijpen. En volgens mij kunnen we de passiviteit van de omstanders beter begrijpen als we in overweging nemen dat zij maar half begrijpen wat er gebeurt. Dat is geen moreel oordeel,
dat is een historische verklaring.
De vraag is
natuurlijk of die verklaring hout snijdt. De redenering erachter is eigenlijk
heel simpel: bij gebrek aan een goed inzicht in de gevaren van deportatie was
het voor de tijdgenoten onduidelijk of onderduiken gevaarlijker was dan gaan.
En dat maakte de keuze voor of tegen verzet ingewikkelder dan ze anders zou
zijn geweest – voor slachtoffers en omstanders. Als men had geweten dat
onderduiken een tientallen malen hogere overlevingskans bood dan gaan, hadden
meer mensen daarvoor gekozen – weer: slachtoffers en omstanders.
Het is even
fascinerend als onbevredigend dat velen zijn gevallen over deze
conclusie, maar dat niemand uitlegt wat nu niet deugt aan de
onderbouwing ervan. Ook Frerichs doet dat niet, behalve dat hij zegt dat ze
speculatief is. Dat is natuurlijk waar, maar speculatie is in de
geschiedschrijving heel gebruikelijk en gewoonlijk valt niemand erover. Als ik
zou zeggen dat er meer hulp aan Joden was geweest als er, om maar iets te noemen,
minder antisemitisme was geweest, of minder verzuiling, had niemand dat
bekritiseerd als speculatief.
Maar, zegt Frerichs,
de gevaren van deportatie waren wel degelijk bekend, want concentratiekampen
bestonden al lang en algemeen was bekend hoe de Nazi´s daar huishielden. Ook dat
is waar; sterker nog, zo goed als iedereen in Nederland wist dat de Nazi´s in
1941 in Mauthausen honderden Nederlandse Joden hadden vermoord. Maar daaruit
volgde niet dat de gedeporteerden dat lot wachtte. Velen dachten integendeel
dat gehoorzaamheid – en dus: niet onderduiken – de manier was om dit lot te
ontlopen. De berichten en geruchten over massamoorden
op Joden en zelfs over gaskamers, die er inderdaad waren (en die uitgebreid in het boek beschreven staan), waren voor veel tijdgenoten
niet geloofwaardig.
Verder
ondersteunt Frerichs Hollaenders en Wijnbergs stelling ‘dat een aantal mensen
al vroeg in actie kwam tegen de alom waarneembare vervolging van de joden op
grond van hun geweten, geloof of compassie. Later kwamen niet veel meer mensen
in verzet tegen de deportatie van de joden.’ Oftewel: ook voordat er sprake was
van deportatie was er reden genoeg voor verzet, dus doet kennis over de deportatiebestemming
er weinig toe.
Dat is al vaker
gezegd, en het lijkt me een geheel onjuiste voorstelling van zaken. Het verzet
tegen de Jodenvervolging begon juist met de deportatie, omdat er toen voor het
eerst iets concreets gedaan kon worden, namelijk Joden verbergen. De keuze om
dat te doen of te laten kan onmogelijk worden losgezien van de voorstelling
die men had van de gevaren die aan deportatie kleefden.
Tenslotte valt
Frerichs Hollaender en Wijnberg bij in hun opvatting dat meer kennis hoe dan
ook niets had uitgemaakt, omdat het tegen de tijd dat de deportaties begonnen
toch al te laat was om velen te redden. Nu beweer ik nergens dat dat wel had gekund,
maar los daarvan lijkt het me vrij evident onwaar. In België en Frankrijks
doken veel meer Joden onder toen de deportaties begonnen en dat heeft velen
het leven gered – hoewel dat ook te danken is aan de geringere motivatie van de
vervolgers.
Volgens mij is
Frerichs stuk – net als heel veel reacties op mijn boek – vooral een afwijzing
van een moreel oordeel dat ik niet vel en geen weerlegging van de historische
verklaring die ik wel geef. Dit is de tekst:
Geachte heer Van der Boom,
Met
interesse heb ik de verhitte discussie gevolgd op uw blog. U vraagt zich af hoe
de omvang en de felheid van de discussie verklaard kan worden. Aan de omvang
heeft u zelf een bijdrage geleverd door de initiatie van dit blog. Zo te zien
hebben de schrijfsters Wijnberg en Hollaender in eerste instantie gereageerd op
een stuk van Abram de Swaan in het NRC. U hebt hen met uw ‘cynische’ reactie
verleid tot een uiteenzetting hier ter plaatse. Zo werkt dat.
Velen
leven nog dagelijks met de gevolgen van de nazi terreur. Er zijn mensen die het
persoonlijk hebben meegemaakt. Joodse overlevenden hebben als kind bijna zonder
uitzondering naaste familieleden verloren, de naoorlogse generatie mist een of
meer grootouders, ooms, tantes. Daarnaast zijn er mensen met familieleden die
om allerlei redenen niet of juist wel in actie zijn gekomen. Ook onder
verzetsstrijders en hulpverleners zijn slachtoffers gevallen. We spreken hier
wel over een genocide, zoiets laat weinigen onberoerd.
Inhoudelijk
gezien heeft de discussie voor mij bijzondere reacties opgeleverd. Het is uw
theorie die de felheid van sommige daarvan kan verklaren en die ook mij nu, in
deze tijd van herdenken en overdenken, in de pen doet klimmen.
Tegen
alle kritiek in houdt u zich manmoedig staande met de opvatting dat 'gewone'
Nederlanders tijdens de bezettingstijd niet wisten dat zo vele joden bij
aankomst in de concentratiekampen direct vermoord zouden worden. U kunt daar
deels gelijk in hebben. Het probleem is dat u generaliseert.
U
gaat echter een stap verder met de stelling dat meer Nederlanders zich hadden
ingezet om joden te redden wanneer zij die kennis wel hadden gehad. Die bewering
is niet te staven. Een tweetal schrijvers op uw blog constateert dat u zich met
deze cirkelredenering begeeft op het terrein van de speculatie. In de reactie
spreekt u over ‘zinvol speculeren’. De vraag is dan, om met Bram de Swaan te
spreken, waarom u in uw betoog de wending neemt om Nederlanders met
terugwerkende kracht vrij te pleiten van het feit dat zij zich zo weinig
gelegen lieten aan de vervolging en de deportatie van joden. U heeft al gelijk
wanneer één extra persoon aangemoedigd door kennis in beweging was gekomen,
niet iets om over naar huis te schrijven. U meent dat uw onderzoeksresultaat
Nederlanders in een positiever daglicht stelt, daarover kan men anders denken.
Het is interessant en zeker positief dat uit de dagboeken naar voren komt dat
mensen hier met afschuw op de jodenvervolging reageerden, maar dat verandert
niets aan het feit dat slechts weinigen daadwerkelijk iets deden om het tij te
keren of om joden te helpen.
Een
jaar geleden kreeg ik in een Haarlemse boekhandel het aardige boekje in handen:
Er wacht nog een kind… de quakers Lili en Manfred Pollatz hun school en
kindertehuis in Haarlem 1934-1945, geschreven door Isobel Wijnberg en Anja
Hollaender. Als jongen bezocht ik met enige regelmaat mijn grootvader, die
tegenover het huis van de familie Pollatz woonde. Mij trof dan ook de laatste
bijdrage aan uw blog, al laat u blijken dat u “daar niets mee kan”.
Wijnberg
en Hollaender relativeren m.i. met goede argumenten het belang van kennis van
de Holocaust voor het redden van joodse
slachtoffers. Ze betogen ten eerste dat een aantal mensen al vroeg in actie kwam
tegen de alom waarneembare vervolging van de joden op grond van hun geweten,
geloof of compassie. Later kwamen niet veel meer mensen in verzet tegen de
deportatie van de joden. Hun tweede argument is
dat het in de zomer van 1942 toen
de massale industriële vernietiging van de joden begon het voor de meesten van
hen al te laat om aan de deportaties te ontsnappen en dat het voor omstanders
toen ook niet meer mogelijk was om nog
een substantieel aantal van de meer dan honderdduizend gedeporteerde joden te
helpen. Tenslotte laten zij aan de hand van de case van Margot zien dat de
betrokkenen, die als Duitse hulpverleners en joodse slachtoffers zeer wel op de
hoogte waren van het lot wat de Duitse joden wachtten, al in 1941 onder druk
van de omstandigheden niet meer in staat waren dat lot te keren. De emotionele
beslissing van het gezin om de tijd die hun nog restte gezamenlijk door te
brengen maakt het verhaal van Margot des te schrijnender.
U
liet in eerdere reacties op uw blog uw scepsis blijken over de informatie die
men destijds kon hebben over de Holocaust. Die zou op zijn hoogst als een 'bang
vermoeden' kunnen worden omschreven, maar niet als 'kennis' daarvan. Het onlangs verschenen indrukwekkende boek van
Nikolaus Wachsmann KL Een geschiedenis van de naziconcentratiekampen maakt een
einde aan de illusie van 'het niet weten'. Wachsmann toont aan dat sinds de
machtsovername van Hitler concentratiekampen van de grond kwamen die de
uitdrukking waren van de nazi-politiek om
'onreine' elementen uit de samenleving te elimineren: politieke
tegenstanders, 'anders denkenden', Etnische Polen, Slaven, Russische
krijgsgevangen, gehandicapten, homosexuelen, zigeuners en joden. Over het lot
van de laatste groep was Hitler het meest uitgesproken.
De
kampen waren weliswaar niet allemaal vernietigingskampen, maar ex-gevangenen,
bewakers en getuigen correspondeerden over hun ervaringen en daarover werd ook
gepubliceerd. Zoals velen in de hier gevoerde discussie al hebben betoogd was
er in 1942 ook in Nederland veel bekend over de moordpartijen van de nazi's in
Oost-Europa, over de experimenten met vergassing en de inrichting van
vernietigingskampen. Zoals Wijnberg en Hollaender naar voren brengen was niet
het gebrek aan informatie de reden voor de passiviteit van de omstanders, maar
het feit dat die niet collectief werd gedeeld. Weinigen kwamen in verzet omdat een ieder op zichzelf werd teruggeworpen om
het hoofd boven water zien te houden en de repressie en de angst voor
represailles groot was. Dat alles droeg niet bij aan een algemene houding van
verzet tegen het lot van de joden.
Met
gebruikmaking van “de toverdoos van de speculatieve geschiedschrijving” kan men
stellen dat wanneer men toentertijd de beschikking had over sociale media het
verzet een grotere stimulans had gekregen en mogelijk meer effect had gehad.
Maar waarschijnlijk kon de massamoord op de joden ook dan niet voorkomen
worden. Tegen een gewelddadige dictatuur heeft burgerverzet weinig kans, zo
laten ook de huidige ontwikkelingen in de wereld zien. Ik ben het met de
briefschrijfsters eens dat een pluralistische en democratische samenleving die
de mensenrechten koestert en haar burgers alert houdt op de schending daarvan, een
beter tegenwicht kan bieden tegen genocide.
Kennis
van de Holocaust is van grote betekenis. Uw boek levert daar een interessante
bijdrage aan. Onwetendheid kan echter niet achteraf als excuus dienen om onze
verantwoordelijkheid voor die geschiedenis te verhullen.
Met
vriendelijke groet,
Leonard
Frerichs
Rotterdam
Geen opmerkingen:
Een reactie posten