'Beunhaas Bart van der Boom'. Arnold Heertje
Prof. Arnold Heertje stuurde kort nadat ik de Libris geschiedenis prijs had gewonnen de volgende mail aan mijn uitgever:
Ik heb zelden een leugenachtiger voorstelling van zaken meegemaakt. Toen wij gingen onderduiken in 1942 wisten wij heel goed wat anders ons lot was. Onze buren tot in een wijde omtrek wisten het ook. Vandaar, dat slechts enkele moedigen ons hielpen. (zie de boeken van Ad van Liempt).
Ik antwoordde hem:
U zegt dat 'wij' - ik neem aan, uw ouders - wisten wat hun lot zou zijn als ze niet onderdoken, en de omstanders ook. Als u daarmee bedoelt dat zij veronderstelden dat het lot van de Joden in Polen zwaar zou zijn en dat velen op den duur zouden sterven, dan zijn wij het niet oneens, want dat beweer ik ook. Als u hiermee bedoelt dat zij wisten dat de meerderheid van de Joden bij aankomst werd gedood, dan vraag ik mij af hoe u weet dat zij toen die kennis bezaten. Uit dagboeken, van zowel Joden als niet-Joden, blijkt namelijk dat de meeste mensen zich zoiets niet eens voor konden stellen, laat staan dat ze het 'wisten'.
Waarop de volgende reactie kwam:
Op grond van de gebeurtenissen jegens de Joden in de jaren dertig in Duitsland, op grond van het sturen van grootmoeders en baby's naar Polen, wisten mijn ouders heel goed dat wij als Joden direct werden gedood. Deze kennis was er ook bij de communistische mensen die ons op 17 november 1942 hebben laten onderduiken. Al voor de avond van het onderduiken heeft mijn vader mij - als oudste zoon - daarvan op de hoogte gesteld.[...]
Waarom denkt u eigenlijk dat moedige mensen in de oorlog ons te hulp schoten? Alleen omdat in uw woorden ons lot zwaar zou zijn?
Mag ik u vragen naar het gedrag van uw grootouders in die tijd? Waren zij in het verzet, hielden zij zich afzijdig of kozen zij de kant van de nazi's?
Daarop heb ik nogmaals uitgelegd dat dergelijke kennis in dagboeken opvallend ontbreekt, en dat het mogelijk is dat het tamelijk subtiele onderscheid tussen vermoedens van een zwaar lot en kennis van een zekere dood in de herinnering vervaagt - en dat ik niet helemaal begreep wat mijn grootouders hiermee te maken hadden. Waarop hij onder andere antwoordde:
U stelt het voor alsof de systematische moord op de Joden een verrassing was, terwijl deze door de nazi's zonder omwegen was aangekondigd. De gebeurtenissen in Duitsland in de jaren dertig jegens de Joden bevestigen dit beeld alleen maar. Ik kan mij niet voorstellen dat u als historicus daarvan niet op de hoogte bent. De titel van uw boek is een grove misleiding van de werkelijkheid. De razzia's in de straten van Amsterdam, waarvan ikzelf getuige was, lieten geen enkele twijfel over het oogmerk van de nazi's. De Nederlandse verraders van Joodse kinderen voor vijf gulden gingen ervan uit dat deze kinderen het nooit zouden kunnen navertellen (zie de boeken van Van Liempt).
Op vrijwel elke bladzijde van uw boek is de interpretatie van de historische verschijnselen en van de dagboeken voor betwisting vatbaar. Zo hebt u zich kennelijk niet beziggehouden met de vraag of en in hoeverre de dagboeken betrouwbaar zijn. Uit uw discussie met mevrouw Bleich blijkt dat u het gedrag van de daders wilt goed praten door zich in hun handelen te verplaatsen. Dat geeft te denken. Ik stel het erg op prijs indien u mijn vraag over uw grootouders serieus neemt en deze derhalve van een antwoord voorziet. Het spreekt vanzelf dat u niet verantwoordelijk bent voor het gedrag van uw grootouders in die jaren, maar kennis daarvan is in historisch opzicht wel degelijk relevant. Vandaar het nut van archieven.
Anders dan de beunhaas Bart van der Boom beweert, wisten wij en de rechtvaardigen die ons te hulp schoten vanaf het begin van de onderduiktijd, dat ons lot anders was, het onomkeerbare einde in de vernietigingskampen. Dat onder leiding van de Hilversumse burgemeester in 2012 de Libris Geschiedenis Prijs wordt toegekend voor het geschrift van Van der Boom, werpt een opmerkelijk licht op het intellectuele niveau in sommige kringen.
Fascinerend: je noemt een boek dat je niet gelezen hebt 'leugenachtig', als de auteur zo vriendelijk is om zijn standpunt toe te lichten negeer je zijn argumenten maar vraag je hem wat zijn grootouders in de oorlog deden, daarna roep je voor de zekerheid nog eens dat hij een 'beunhaas' is, om vervolgens te klagen over het 'intellectuele niveau in sommige kringen'. Desondanks heb ik hem inhoudelijk geantwoord:
Ik waardeer uw belangstelling voor mijn boek, maar het verbaast me dat u niet goed op de hoogte lijkt van zijn inhoud.
Wat betreft de kennis van de Holocaust is mijn conclusie dat men geen kennis had over het lot van de Joden in Polen, maar alleen vermoedens, en dat die vermoedens ernstig waren, maar niet zo ernstig als de werkelijkheid.[...] Men geloofde dus inderdaad niet in het nazi-verhaal van tewerkstelling. En inderdaad: de nazi's lieten er zelf geen twijfel over bestaan dat zij de Joden wilden uitroeien: dat behandel ik uitgebreid en expliciet (p.219-224). Maar dat betekent niet men wist dat de gedeporteerden bij aankomst werden gedood. Sterker nog: geen van de door mij onderzochte 164 dagboekschrijvers (onder wie 53 Joden) lijkt daar van uit te gaan. Tientallen, daarentegen, spreken expliciet van werk en langdurig verblijf in kampen - ook degenen die termen als vernietiging en uitroeiing in de mond nemen.(p. 377-378) 'Vernietiging' en 'tewerkstelling' waren, anders dan voor ons, voor de tijdgenoten niet tegenstrijdig, maar complementair. Dat is een cruciaal inzicht.
Ik geloof u dan ook direct als u zegt dat uw ouders en hun helpers niet dachten aan min of meer reguliere tewerkstelling, en de nazi's moorddadige intenties toedichtten. Maar uw herinnering dat zij wisten - dus niet: vermoedden, of vreesden - dat de Joden bij aankomst werden gedood - dus niet: na enige tijd zouden bezwijken - is niet te rijmen met het contemporaine bewijsmateriaal. Tenzij zij tot de uitzonderingen behoorden die een bijzondere bron van informatie hadden (p. 226-229). Dat is niet zo waarschijnlijk. Waarschijnlijker is dat de zekerheid en eenduidigheid van uw vaders overtuiging in uw herinnering groter is geworden dan ze toen was. Dat soort langzame aanpassing van herinneringen onder invloed van later verkregen informatie is zeer gebruikelijk (p. 103-107).[...]
U noemt de titel van mijn boek een grove misleiding. Het is een citaat van Etty Hillesum; zij schrijft in augustus 1943, in Westerbork, waar ze al tientallen treinen heeft zien vertrekken, dat ze nog altijd niet weet wat er met [de inzittenden] gebeurt. Dat is dus een hoogst relevant citaat, dat bovendien de inhoud van die tienduizenden pagina's andere dagboeken goed dekt: zij weet niets, maar heeft alleen vermoedens en angsten.
U zegt dat ik mij niet heb beziggehouden met de vraag hoe betrouwbaar dagboeken zijn. Dan heeft u blijkbaar bladzijden 107-117 over het hoofd gezien. Ook herhaalt u de canard van Anet Bleich dat empathie hetzelfde is als goedpraten. Je verplaatsen in andere personen is al sinds Ranke een essentieel onderdeel van de geschiedschrijving.
Dat U, tenslotte, in alle ernst wilt weten wat mijn grootouders deden is voor mij als collega-wetenschapper onbegrijpelijk. U moet in uw lange loopbaan toch wel eens aan studenten hebben uitgelegd dat ad hominem argumenten geen plaats hebben in een fatsoenlijk debat? Dat de waarheid ligt in argumenten en feiten, niet in de familiegeschiedenis van de wetenschapper (zoals de nazi's dachten, maar dat terzijde)? Stel dat mijn grootouders bijzonder fout waren. Dan zal U dat ongetwijfeld zien als bewijs van mijn ongelijk. Maar als ze nu eens bijzonder goed waren? Denkt u dan ineens dat ik gelijk heb? Acht u dezelfde argumenten en dezelfde bronnen dan wel overtuigend? Dat zal toch wel niet? Wat doen die opa's en oma's er dan toe?
Kortom: lees dat boek nu eerst eens goed. Liefst voordat u mij voor leugenaar en beunhaas uitmaakt.
Dat is prof. Heertje hopelijk nu aan het doen. Ik heb verder niets van hem mogen horen.
Naschrift: Een jaar later hernam Heertje zijn aanval.
Naschrift: Een jaar later hernam Heertje zijn aanval.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten