woensdag 15 mei 2013

'Heeft Bart van der Boom het beroemdste oorlogsdagboek ter wereld niet gelezen?' Brieven in NRC/Handelsblad
 
In de krant van vandaag nog meer brieven naar aanleiding van Vuijsjes stuk en mijn repliek. De meest uitgebreide is die van emeritus hoogleraar sociologie Wout Ultee.
Hij schrijft dat Vuijsjes onderzoek eigenlijk informatiever is dan dat van mij, omdat Vuijsje het aantal mensen berekent dat had gehoord of gelezen 'over de uitroeiing van de Joden'. Daarbij acht Ultee het 'opvallend' dat die schatting aardig strookt met de resultaten van zijn eigen onderzoek. Ik denk dat die overeenkomst weinig zegt, omdat op beide berekeningen nogal wat is af te dingen. 
 
Vuijsje schrijft dat driekwart tot een miljoen Nederlanders heeft 'kennisgenomen van berichten over de uitroeiing van de Joden': hij schat het aantal lezers van illegale bladen waar die berichten in stonden op 250.000 en het aantal luisteraars naar relevante radio-uitzendingen op ongeveer 750.000. Dat zijn heel redelijke schattingen.
 
Alleen de veronderstelling dat wie een bericht had gehoord dat repte van 'vernietiging' of 'uitroeiing' van de Joden, op de hoogte was van de Holocaust, is een misvatting, zoals ik in mijn boek uitgebreid beargumenteer.Overigens hoefde je helemaal niet naar de Londense radio te luisteren of de illegale pers te lezen om deze 'kennis' op te doen, aangezien de Duitsers zelf ook geregeld zeiden dat ze de Joden zouden vernietigen. Volgens Vuijsjes logica zou je net zo goed kunnen concluderen dat iedereen die Hitler, Goebbels of Ley had horen pochen over de uitroeiing en vernietiging van de Joden ‘het’ wist.
 
Ultee's cijfer heeft een heel andere oorsprong. Hij heeft studenten honderden bejaarde Nederlanders systematisch laten ondervragen over hun ervaringen in de oorlog. Een van de vaste vragen luidde als volgt: 
 
Na de oorlog werd door foto’s in kranten, boeken en tijdschriften algemeen bekend dat Joden in Polen in gaskamers werden vermoord. Sommige inwoners van Nederland wisten dat uit andere bronnen echter al voor de bevrijding. Wanneer hoorde U voor het eerst over gaskamers? Hoe? Wat kunt U hier meer over zeggen?      
 
Dit is een problematische methode, omdat onwaarschijnlijk is dat wat men toen wist betrouwbaar in het geheugen is opgeslagen. Allereerst omdat het diffuus is: een appreciatie, een gevoel, een vermoeden van lang geleden. Daarbij komt dat alle geinterviewden inmiddels weten wat er met de Joden is gebeurd. Die kennis van nu interfereert met de herinnering aan de kennis van toen; wat men toen beschouwde als een wild gerucht kan in de herinnering een schokkende onthulling zijn geworden, omdat men inmiddels weet dat het gerucht klopte. Die verwarring wordt versterkt doordat de termen ‘weten’ en ‘horen’ van de Holocaust door elkaar worden gebruikt. Ik denk daarom dat het resultaat - 14% van de respondenten antwoordde in het midden van de oorlog te hebben gehoord (of geweten?) van vergassing - vooral schijnnauwkeurigheid bezit. Dit staat overigens allemaal in mijn boek beschreven (103-104).
 
Dan is er een brief van Denise da Costa, die in 1996 promoveerde op een proefschrift over Etty Hillesum en Anne Frank:
 
Bart van der Boom schrijft dat niemand van de door hem bestudeerde 164 dagboekschrijvers ‘in heldere bewoordingen stelt dat de Joden niet tewerkgesteld werden, maar in meerderheid bij aankomst gedood werden.’
Heeft Bart van der Boom het beroemdste oorlogsdagboek ter wereld niet gelezen?
Anne Frank schrijft op 9 oktober 1942 in haar dagboek: ‘Als 't in Holland al zo erg is hoe zullen ze dan in de verre en barbaarse streken leven, waar ze heengezonden worden? Wij nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing, misschien is dat wel de vlugste sterfmethode. Ik ben helemaal van streek.’
 
Een blik op p. 372 had mw. Da Costa kunnen leren dat Anne Frank behoort tot de door mij gebruikte dagboekschrijvers, dat zij de geciteerde frasen niet schreef op 9 oktober 1942 maar in het voorjaar van 1944, dat zij in diezelfde weken zich zorgen maakte of de voor de oorlog uit Duitsland gevluchte Joden, ‘die nu in Polen zitten’, na de oorlog wel zouden mogen terugkeren, en dat dus onduidelijk is wat Anne zich nu precies voorstelde bij het lot van de gedeporteerden.
 
Een interessant citaat levert Nop Maas, de biograaf van Reve, die, als ik het goed heb begrepen, nu bezig is met het oorlogsdagboek van Hanny Michaelis. Zij schreef op 29 juni 1942:
 
Vanavond zijn pappie en mammie thuisgekomen met het bericht, dat binnenkort alle Joden (en de Duitse het eerst) naar Polen en Duitsland zullen worden gedeporteerd om in de fabrieken te werken of te worden vergast.
 
Het tijdstip klopt precies: luttele dagen tevoren had de Joodse Raad in Amsterdam gehoord dat de Nederlandse Joden gedeporteerd zouden worden, en dat gerucht verspreidde zich nu over Amsterdam. En kort daarvoor had de BBC voor het eerst gerept van vergassing. Er zijn meer dagboekschrijvers die dergelijke opmerkingen maken. Uit de rest van hun dagboek blijkt dan echter dat ze dit verhaal ofwel niet geloven, of denken dat alleen degenen die niet werken kunnen, vergast worden. Hoe Michaelis, of haar ouders, daar over denken, weet ik niet, en als Nop Maas me hier iets over kan vertellen, ben ik hem zeer dankbaar.
 
Het probleem van ongeloof is het onderwerp van een vierde brief. Saskia Reuling schrijft dat haar Joodse grootvader haar vele malen had verteld dat zijn broer tijdens de oorlog van een Duitser had gehoord dat Joden gedood werden in gaswagens (wat inderdaad in het beginstadium van de Holocaust het geval was), maar dat hij dat ‘natuurlijk’ niet had geloofd. ‘Wie het wilde weten, kon het weten is wat mij betreft te simpel gesteld’, schrijft Reuling: ‘Wie het wist, kon het niet geloven doet meer recht aan het onvermogen van mensen zich voor te stellen wat onvoorstelbaar is.’ Dat ben ik met haar eens, al lijkt het me verwarrend om te zeggen dat mensen tegelijkertijd ‘weten’ en niet geloven. Wie zijn bron niet gelooft, bezit geen kennis.

Geen opmerkingen: